ECLI:NL:CRVB:2019:1927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
17/3364 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang na beëindiging ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant had zich op 22 april 2015 ziek gemeld terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Per 22 juli 2015 ontving hij ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had appellant op 30 september 2015 een Plan van aanpak gestuurd met re-integratieverplichtingen. Appellant maakte bezwaar tegen dit plan, maar dit werd gedeeltelijk gegrond verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

In het hoger beroep voerde appellant aan dat ten onrechte werd aangenomen dat hij in staat was om 40 uur per week te werken. Het Uwv stelde echter dat appellant geen procesbelang meer had, omdat zijn ZW-uitkering per 21 mei 2016 was beëindigd en hij hiertegen geen bezwaar had gemaakt. De Raad beoordeelde of appellant nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak is er pas sprake van procesbelang als het resultaat van het hoger beroep daadwerkelijk bereikt kan worden en feitelijke betekenis heeft voor appellant.

De Raad concludeerde dat, aangezien de ZW-uitkering van appellant was beëindigd en er geen verplichtingen meer voor hem golden op basis van het Plan van aanpak, er geen procesbelang meer bestond. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.W. Akkerman als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 juni 2019.

Uitspraak

17.3364 ZW

Datum uitspraak: 12 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
31 maart 2017, 16/2418 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 22 april 2015 heeft appellant zich ziek gemeld vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Aan appellant is per 22 juli 2015 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 30 september 2015 heeft het Uwv appellant een Plan van aanpak toegezonden waarin aan appellant in het kader van de ZW re-integratieverplichtingen zijn opgelegd. Bij besluit van 28 april 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het Plan van aanpak gedeeltelijk gegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij kort gezegd heeft aangevoerd dat er bij het Plan van aanpak ten onrechte van uitgegaan is dat hij in staat is
40 uur per week te werken in passende arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer naar voren gebracht dat appellant geen procesbelang meer heeft, omdat de ZW-uitkering van appellant bij besluit van 19 april 2016 in het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling per 21 mei 2016 is beëindigd. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De vraag moet worden beantwoord of appellant procesbelang heeft behouden bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. In vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3360) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat met het hoger beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor appellant feitelijke betekenis kan hebben.
4.3.
Het Plan van aanpak legt verplichtingen aan appellant op gedurende de periode dat recht bestaat op ziekengeld. De ZW-uitkering van appellant is per 21 mei 2016 beëindigd. Niet gebleken is dat tijdens de periode van 22 juli 2015 tot 21 mei 2016, waarin aan appellant ziekengeld is verstrekt, wegens het niet nakomen van de in het Plan van aanpak neergelegde verplichtingen een maatregel als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder k, van de ZW is opgelegd. Na de beëindiging van de ZW-uitkering per 21 mei 2016 resteren geen verplichtingen voor appellant meer op grond van het Plan van aanpak. Indien naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding van appellant een nieuw Plan van aanpak wordt afgegeven over de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 29g van de ZW kan appellant daartegen op dat moment desgewenst bezwaar maken.
4.4.
Nu niet gebleken is dat voor appellant nog procesbelang bestaat dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.R. Trox

KS