Uitspraak
18.2030 WW
8 maart 2018, 17/544 (aangevallen uitspraak)
mr. Meuwissen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
1 oktober 2013. De in maandelijkse termijnen van € 1000,- te betalen schadevergoeding is door de werkgeefster betaald tot en met april 2016.
22 oktober 2008 betreffende de bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever (Insolventierichtlijn) slaagt evenmin. Deze richtlijn heeft tot doel een minimum aan bescherming te verzekeren aan werknemers die het slachtoffer zijn van de insolventie van hun werkgeefster. Op grond van de richtlijn zijn de lidstaten verplicht een voorziening te treffen die ertoe strekt om bij insolventie van de werkgeefster – binnen bepaalde grenzen – de onvervulde aanspraken van de werknemers te honoreren die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Dat is in dit geval niet aan de orde. Niet in geschil is immers dat alle loonbetalingen, vakantiegelden en door de werkgeefster uit hoofde van het dienstverband aan derden verschuldigde bedragen tot en met datum einde dienstverband door de werkgeefster zijn voldaan. Evenmin is sprake van een benadeling van het recht van appellant op een prestatie van een verzekeringsinstelling als bedoeld in artikel 7 van de Insolventierichtlijn. De richtlijn is daarom niet van toepassing op de betalingsverplichting van werkgeefster, aangezien die voortvloeit uit een na datum van het einde van het dienstverband tussen de werkgeefster en werknemer gesloten minnelijke regeling en ziet op schadevergoeding die geen verband houdt met de voor datum einde dienstverband gelegen periode. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
C-246/06, Velasco Navarro (ECLI:EU:C:2008:19) waar het hof in overweging 32 stelt: ‘Hoewel richtlijn 80/987 de lidstaten vrij laat om in hun interne rechtsorde al dan niet te voorzien in een betalingswaarborg voor bij ontslag verschuldigde vergoedingen, daar artikel 3, eerste alinea, van deze richtlijn geen enkele verplichting in die zin oplegt (…)’. Daarbij wordt nog opgemerkt dat richtlijn 80/987 de rechtsvoorganger van de Insolventierichtlijn is en op dit punt gelijkluidende bewoordingen heeft. Gelet op de duidelijke bewoordingen is er geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.