ECLI:NL:CRVB:2019:1815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
17/8188 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van persoonsgebonden budget (pgb) wegens onveiligheid en ondoelmatigheid van zorgverlening

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een persoonsgebonden budget (pgb) voor appellant, die lijdt aan een stoornis in het psychotische spectrum en andere psychische problemen. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft op 12 april 2016 besloten het pgb per 1 mei 2016 te beëindigen, omdat appellant niet in staat werd geacht om de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Dit besluit werd later door het college bevestigd in een bestreden besluit van 27 september 2016. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank Limburg heeft het beroep ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat er ernstige twijfels bestaan over de deskundigheid van de moeder en stiefvader van appellant om de benodigde specialistische begeleiding en zorg te bieden. De Raad heeft ook geconstateerd dat er een patroon van agressief gedrag van appellant richting zijn moeder is, wat de zorgverlening bemoeilijkt. De Raad concludeert dat de zorg aan appellant niet veilig, doeltreffend en cliëntgericht kan worden verstrekt, en bevestigt daarmee de beslissing van het college om het pgb te beëindigen.

De Raad wijst op de mogelijkheid voor appellant om een nieuwe melding te doen voor een combinatie van zorg in natura door professionele zorgverleners en zorg in de vorm van een pgb door zijn moeder en stiefvader. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 5 juni 2019 en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.8188 WMO15

Datum uitspraak: 5 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 november 2017, 16/3427 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.M. Menting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Menting, zijn moeder [naam moeder] en zijn zus [naam zus] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.J.M. Michels en H.J.M.G. van Oppen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1984, is bekend met een stoornis in het psychotische spectrum, een verstoorde ontwikkeling met antisociale persoonlijkheidstrekken en cannabisafhankelijkheid. Onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten beschikte hij over een indicatie voor een zorgzwaartepakket GGZ05C geldig van 24 november 2011 tot 23 november 2026. Voor de bekostiging van zorg werd hem een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Na de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) heeft het college de aanspraak op zorg en de verstrekking van een pgb voortgezet.
1.2.
Op 16 november 2015 heeft appellant een aanvraag om herbeoordeling van het pgb ingediend.
1.3.
Het college heeft in een besluit van 12 april 2016 bepaald dat het pbg met ingang van 1 mei 2016 wordt beëindigd. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende in staat wordt geacht, op eigen kracht dan wel met hulp van zijn sociale netwerk, tot een redelijke waardering van zijn belangen, zodanig dat hij de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Ook wordt de zorg niet veilig, doeltreffend en cliëntgericht verstrekt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 april 2016.
1.4.
Het college heeft in een besluit van 27 september 2016 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard. Het college acht niet gewaarborgd dat de diensten en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht kunnen worden verstrekt. Het verlenen van zorg buiten de huiselijke sfeer wordt aangewezen geacht, opdat passende specialistische zorg kan worden geboden en het huiselijk geweld en de bedreigingen door appellant worden tegengegaan. Bij het college bestaat daarnaast ernstige twijfel of appellant zijn belangen voldoende kan waarderen en daarop zorg kan inzetten. Hetzelfde geldt voor het op verantwoorde wijze uitvoeren van taken die aan een pgb zijn verbonden. Weliswaar voert appellant samen met zijn moeder regie, maar zij heeft aangegeven dat ze niet of in onvoldoende mate kan inschatten wat appellant nodig heeft. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college zijn standpunt dat een pgb geweigerd moet worden voldoende heeft onderbouwd. Gelet op informatie in het politierapport en stukken van de Mutsaersstichting is aannemelijk dat in de periode van het tegen appellant uitgevaardigde huisverbod sprake was van huiselijk geweld door appellant richting zijn moeder. Verder bieden de voorhanden zijnde gegevens voldoende steun voor de opvatting dat door het verstrekken van het pgb een patroon wordt gefaciliteerd dat niet wenselijk is. Hoewel de meldingen bij de politie niet (zeer) frequent zijn, is het in de afgelopen jaren toch regelmatig voorgekomen dat de moeder zich genoodzaakt zag de hulp van de politie in te roepen. De rechtbank ziet hierdoor bevestigd dat professionele hulpverlening aangewezen is. Dat de moeder en de stiefvader naast de professionele begeleiding ook zorgdragen voor appellant – in elk geval voor de dagelijkse verzorging – is in die situatie zeker niet uitgesloten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het college de weigering van een pgb voldoende heeft onderbouwd. De informatie van de Mutsaersstichting is pas in beroep aan appellant ter beschikking gesteld en berust niet op waarheid. Er staan uitspraken van appellant en zijn moeder in vermeld die zij nooit hebben gedaan. Aan deze informatie kan daarom geen waarde worden gehecht. De informatie van de politie is niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd en uit de informatie blijkt bovendien niet dat sprake is geweest van huiselijk geweld. De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat professionele hulpverlening aangewezen is. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de zorg die de moeder en stiefvader verlenen en de behandeling van de psychische klachten van appellant. Dat appellant voor dat laatste op professionele hulp is aangewezen, wordt niet betwist. Dat is echter niet de zorg waarvoor het pgb is aangevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond dat het het college niet vrijstond om in beroep nadere informatie over te leggen over het gedrag van appellant en de houding van het gezin ten aanzien van professionele hulpverlening slaagt niet. Er is geen rechtsregel aan te wijzen die het verbiedt om nader bewijs aan te dragen ten aanzien van stellingen die in een eerdere fase van de procedure zijn ingenomen. Ook is geen sprake van schending van een goede procesorde, nu niet is gebleken dat appellant is geschaad in zijn belang om zich te verweren tegen de overgelegde gegevens.
4.2.
Uit de informatie van de Mutsaersstichting blijkt dat al jarenlang sprake is van agressief gedrag van appellant richting zijn moeder in de vorm van bedreigingen, vernielingen en seksueel ontremd gedrag. Verder blijkt hieruit dat appellant behandeladviezen niet opvolgt en dat behandelingen voortijdig worden afgebroken door wantrouwen. Er is ambivalentie bij de moeder van appellant ten opzichte van het accepteren van hulpverlening en er is sprake van een systemische dynamiek tussen appellant en zijn moeder die de situatie in stand houdt. Het verstrekken van een pgb maakt niet dat dit patroon kan worden doorbroken. Appellant heeft weliswaar, zonder nadere onderbouwing, gesteld dat in het rapport van de Mutsaersstichting onjuistheden staan, maar hij heeft deze informatie niet gemotiveerd betwist. Daarom is er geen grond voor het oordeel dat het college niet van deze informatie mocht uitgaan.
4.3.
Gelet op de informatie van de Mutsaersstichting is niet gewaarborgd dat de zorg aan appellant veilig, doeltreffend en cliëntgericht zal worden verstrekt. Bij de moeder en stiefvader van appellant ontbreekt de deskundigheid om de benodigde specialistische begeleiding en zorg gericht op gedragsregulering te kunnen bieden. Dat is wel nodig om de zorg waarvoor het pgb is aangevraagd, veilig, doeltreffend en cliëntgericht aan appellant te kunnen verlenen. Daarnaast wordt met het verstrekken van een pgb de systemische dynamiek tussen appellant en zijn moeder in stand gehouden, waardoor professionele hulpverlening wordt afgehouden en appellant niet de zorg krijgt die hij nodig heeft. Ter zitting bij de Raad is opnieuw gebleken dat appellant en zijn moeder niet openstaan voor hulp van buitenaf. Het college heeft dan ook op goede gronden verdere verstrekking van een pgb geweigerd.
4.4.
De andere weigeringsgrond die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, behoeft daarom geen bespreking meer.
4.5.
Ter voorlichting van partijen wijst de Raad op de ter zitting besproken mogelijkheid van een combinatie van zorg in natura door professionele zorgverleners en zorg in de vorm van een pgb door de moeder en stiefvader van appellant. Het staat appellant vrij om daarvoor bij het college een nieuwe melding te doen.
4.6.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en R.M. van Male en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) S.L. Alves
lh