Uitspraak
17.2969 WIA
23 maart 2017, 16/7514 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
12 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 9 juli 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% is. Na bezwaar en beroep is dit besluit in rechte komen vast te staan bij uitspraak van de Raad van 26 november 2014.
6 januari 2017, een brief van een orthopedisch chirurg van 15 mei 2017 en informatie van een radioloog van 31 januari 2018 en 19 juni 2018 overgelegd. Appellant heeft de Raad verzocht een medisch deskundige te benoemen. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft appellant herhaald dat de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) ongeschikt is, omdat daarin zijn belastbaarheid op het onderdeel 4.13 (duwen of trekken) wordt overschreden.
27 augustus 2016 inzichtelijk gemotiveerd dat in de beschikbare medische stukken, waaronder de informatie van de behandelend sector, geen aanknopingspunten te vinden zijn voor onderbouwing van het standpunt van appellant dat hij op 23 maart 2016 door zijn rugklachten meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. Ten aanzien van de brief van de neuroloog van 1 december 2015, waarnaar appellant in hoger beroep opnieuw heeft verwezen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht gesteld dat het feit dat de neuroloog op 20 november 2015 bij appellant een hernia heeft vastgesteld op zichzelf niet meebrengt dat de inschatting van appellants beperkingen niet juist is geweest, nu bij die inschatting rekening is gehouden met uitstralende pijnklachten vanuit de rug en de verzekeringsarts bij het opstellen van de FML is uitgegaan van een HNP L4-L5 of L5-S1. Ook de subjectieve beleving door appellant van zijn klachten is niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Aan de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts, de orthopedisch chirurg en de radioloog kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu deze informatie dateert van ruim na de datum in geding. Voor het inschakelen van een deskundige wordt, gelet op het voorgaande, geen aanleiding gezien.