ECLI:NL:CRVB:2015:2212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- J.R. Riphagen
- P.H. Banda
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies na gezondheidsverslechtering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante, die als aardbeienplukster werkte, meldde zich op 28 november 2007 ziek vanwege rugklachten. Het Uwv concludeerde in 2010 dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en verleende geen uitkering. Na een melding van verslechtering van haar gezondheid in 2012, concludeerde het Uwv dat er geen toename van beperkingen was en verleende opnieuw geen uitkering. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 18 mei 2015 werd appellante bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. Appellante betoogde dat de functies die haar waren toegewezen niet geschikt waren, onder andere vanwege de vereiste belasting en opleidingsniveau. Het Uwv verwees naar eerdere jurisprudentie die stelde dat er geen arbeidskundig onderzoek nodig was als er geen toegenomen beperkingen waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De Raad bevestigde dat de geduide functies geschikt waren voor appellante, ondanks haar bezwaren.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.