ECLI:NL:CRVB:2016:4960

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
15-5052 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het verzoek om een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellant, die sinds 12 juli 2010 arbeidsongeschikt is door diverse medische klachten, had eerder al een afwijzing van het Uwv ontvangen. Het Uwv stelde dat appellant per 9 juli 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat door de rechtbank werd onderschreven. Appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en dat hij recht had op een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank op goede gronden de medische beoordeling van het Uwv had onderschreven. De Raad concludeerde dat de in hoger beroep overgelegde medische informatie niet relevant was voor de data in geding en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant in staat was om de voorgehouden functies te vervullen, zonder dat er sprake was van overschrijding van de belastbaarheid. De uitspraak werd gedaan op 21 december 2016.

Uitspraak

15/5052 WIA
Datum uitspraak: 21 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 juli 2015, 15/3346 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd.
De Raad heeft aan het Uwv een vraag gesteld, waarop het Uwv heeft gereageerd. Appellant heeft hierop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016. Voor appellant is
mr. De Witte verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is per 12 juli 2010 uitgevallen voor zijn werk als kassensloper vanwege cardiale klachten, rugklachten en klachten aan nek en rechter arm. Bij besluit van
12 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 9 juli 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% is. Na bezwaar en beroep is dit besluit in rechte komen vast te staan bij uitspraak van de Raad van 26 november 2014.
1.2.
Op 19 oktober 2014 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheid met ingang van 18 november 2013 is verslechterd. Bij besluit van 2 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 18 november 2012 en 17 november 2014 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het besluit van 2 december 2014 heeft het Uwv een rapport van een arts van 18 november 2014, mede ondertekend door een verzekeringsarts, en een rapport van een arbeidsdeskundige van
1 december 2014 ten grondslag gelegd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 30 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 april 2015 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat de beperkingen, zoals die golden per 9 juli 2012, niet tot nauwelijks zijn gewijzigd en dat er daarom met ingang van 18 november 2012 en per
17 november 2014 geen toename is van de reeds lang bestaande medische beperkingen van appellant. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd en ingebracht, heeft de rechtbank niet tot een nader oordeel kunnen leiden. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige zoals door appellant verzocht. De rechtbank is niet toegekomen aan een beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit omdat werd geoordeeld dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid op medische gronden.
3.1.
Appellant kan zich niet vinden in de stelling van het Uwv dat de beperkingen niet tot nauwelijks zijn gewijzigd. Hij ervaart dat het steeds slechter gaat. Dit volgt volgens appellant ook uit de medische informatie. Door zijn slechte conditie, in combinatie met de hartproblemen acht appellant zich niet in staat voltijds te werken. Gelet op het verschil van inzicht met de behandelende artsen zou volgens appellant een deskundigenoordeel geïndiceerd zijn. Appellant heeft aangevoerd dat in de aan de schatting ten grondslag liggende functie van productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171) zijn in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bij item 4.13 opgenomen beperking voor duwen of trekken van ongeveer 10 kg wordt overschreden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de in dit geding van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar de overwegingen 6.1 tot en met 6.4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Ter zitting is vastgesteld dat partijen in dit geding verdeeld worden gehouden door de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 18 november 2012 en 17 november 2014 terecht is vastgesteld op minder dan 35%. Anders dan door de rechtbank is geoordeeld, is blijkens de met ingang van deze data vastgestelde FML sprake van een toename van beperkingen ten opzichte van 9 juli 2012. Het Uwv heeft dan ook voor de beoordeling terecht arbeidskundig onderzoek verricht. Hieruit volgt dat de rechtbank ten onrechte de arbeidskundige grondslag niet heeft beoordeeld.
4.3.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellant onzorgvuldig is verricht. Appellant heeft zich op
19 oktober 2014 per 18 november 2013 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. De arts van het Uwv heeft na zijn onderzoek, waarin hij ook betrokken heeft de van de huisarts van appellant verkregen inlichtingen, vastgesteld dat de beperkingen van appellant overeenkomen met de klachten beschreven in 2012 en heeft die beperkingen vastgelegd in een FML geldend per 18 november 2012 en een FML geldend per 17 november 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant aansluitend aan de hoorzitting onderzocht en mede op basis van die bevindingen en de informatie van de curatieve sector geconcludeerd dat de verzekeringsgeneeskundige conclusie van de arts in stand kan blijven.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de in beroep overgelegde medische informatie van de radiologie van 20 mei 2015 en van de cardioloog, B.J. Sorgdrager van
21 mei 2015 geen aanleiding gezien om het ingenomen standpunt te wijzigen. In het rapport van 24 juni 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat het onderzoek van de radioloog een ongewijzigde lichte slijtage laat zien en dat de informatie van de cardioloog aantoont dat er cardiaal een stabiele situatie is.
4.5.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank over de belastbaarheid van appellant met ingang van de data in geding, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat met hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd en overgelegd hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Uwv het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 april 2015. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4.6.
De in hoger beroep overgelegde informatie van neuroloog dr. R.M. Rijsman van
1 december 2015 en cardioloog Sorgdrager van 20 november 2015 ziet niet op de data in geding en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Het standpunt van het Uwv, zoals verwoord in het rapport van 8 januari 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat de op
20 november 2015 geziene HNP op niveau L4.L5 nieuw is en dat bij aanvullend onderzoek op 20 mei 2015 geen hernia was te zien. Gelet hierop ligt niet in de rede dat de verslechtering al was opgetreden op 18 november 2012 of op 17 november 2014. In het voorgaande ligt besloten dat geen aanleiding bestaat tot benoeming van een onafhankelijk deskundige zoals door appellant wordt voorgestaan.
4.7.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit alsnog inhoudelijk worden getoetst. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen moet appellant in staat worden geacht de voorgehouden functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen voorzien van een toelichting. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook duidelijk uiteengezet dat bij de geduide functie van productiemedewerker metaal en elektro-industrie geen sprake zal zijn van een overschrijding op het gebied van duwen/trekken. Voor het verplaatsen van de voorraden kan gebruik worden gemaakt van de electrokar. Het instellen van de machine zal tussen de 10 en 25 kg vergen, maar aangezien dit gaat om een enkele keer per dag is sprake van een incidentele piekbelasting.
4.8.
Gelet op deze toelichting is geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid, zodat de functies door het Uwv terecht aan appellant zijn voorgehouden.
4.9.
Wat in 4.1 tot en met 4.8 is overwogen leidt er toe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden.
5. Voor een vergoeding in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E. Dijt en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.M.M. van Dalen

TM