ECLI:NL:CRVB:2019:1749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
18/431 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AIO-aanvulling en de meldingsdatum

In deze zaak gaat het om de toekenning van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) aan appellanten, die sinds 8 september 2005 bijstand ontvingen. Appellant bereikte op 1 april 2017 de pensioengerechtigde leeftijd, waarna de bijstand werd beëindigd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende appellanten een AIO-aanvulling toe met ingang van 2 mei 2017, omdat zij op die datum telefonisch hadden aangegeven in aanmerking te willen komen voor deze aanvulling. Appellanten waren van mening dat zij recht hadden op de AIO-aanvulling vanaf 1 april 2017, de datum waarop appellant de pensioengerechtigde leeftijd bereikte.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht de ingangsdatum van de AIO-aanvulling op 2 mei 2017 had vastgesteld. De Raad stelde vast dat appellanten zich niet eerder dan deze datum hadden gemeld om een AIO-aanvulling aan te vragen. De Raad verwees naar de relevante artikelen van de Participatiewet (PW) die bepalen dat bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij er op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden, en dat het de verantwoordelijkheid van appellanten was om tijdig een aanvraag in te dienen.

De rechtbank had eerder het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor toewijzing. De uitspraak werd gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van griffier J. Tuit, en werd openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.

Uitspraak

18 431 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 28 mei 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 november 2017, 17/4253 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek ingediend om de Svb te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Namens appellanten is verschenen mr. Kramer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1951, en appellante, geboren [in] 1959, ontvingen sinds 8 september 2005 bijstand naar de norm voor gehuwden. Op 1 april 2017 heeft appellant de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en is de bijstand beëindigd. Bij besluit van 19 januari 2017 heeft de Svb appellant een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet toegekend vanaf 1 april 2017. Appellant ontvangt een onvolledig pensioen vanwege niet verzekerde jaren.
1.2.
Bij besluit van 23 mei 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juni 2017 (bestreden besluit), heeft de Svb appellanten een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingevolge de Participatiewet (PW) toegekend naar de norm voor gehuwden met ingang van 2 mei 2017. De ingangsdatum heeft de Svb vastgesteld op 2 mei 2017 omdat op die dag namens appellanten telefonisch te kennen is gegeven dat zij in aanmerking willen komen voor een AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of aan appellanten eerder dan per 2 mei 2017, namelijk per
1 april 2017, een AIO-aanvulling moet worden toegekend.
4.2.
In artikel 44, eerste lid, van de PW is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Uit artikel 47a, tweede lid, van de PW, zoals dit artikel luidt ten tijde in geding, volgt dat deze bepaling ook van toepassing is op het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling door de Svb.
4.3.
Ingevolge artikel 47d, tweede lid, van de PW wordt de aanvraag voor een AIO-aanvulling ingediend bij de Svb. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, van dit artikel heeft de belanghebbende zich voor algemene bijstand als AIO-aanvulling gemeld als zijn naam, adres en woonplaats bij de Svb zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij de Svb.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Wet werk en bijstand (uitspraak van 11 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:836), welke rechtspraak haar gelding heeft behouden ook na de inwerkingtreding van de PW, bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zodanige omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, dan wel in het geval dat is gebleken dat de betrokkene eerder op enigerlei wijze actie in de richting van de Svb heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.5.
Vaststaat dat appellanten zich niet eerder dan 2 mei 2017 hebben gemeld om een
AIO-aanvulling aan te vragen, zodat het recht op AIO-aanvulling in beginsel niet eerder dan per die datum bestaat.
4.6.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij recht op AIO-aanvulling hebben per 1 april 2017, de dag waarop appellant de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. De voor de melding benodigde gegevens waren op dat moment immers bekend bij de Svb en de gemeente. Appellanten hebben daarbij gewezen op de artikelen 64 en 67 van de PW.
4.7.
Anders dan appellanten hebben betoogd wordt een AIO-aanvulling niet automatisch toegekend bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Zoals volgt uit 4.3 is daarvoor een aanvraag vereist. Dat de naam, adres en woonplaats van appellant geregistreerd zijn bij de Svb brengt niet met zich dat sprake is van een melding als bedoeld in artikel 47d, derde lid, aanhef en onder b, van de PW. In de artikelen 64 en 67 van de PW is geregeld dat de in die artikelen genoemde instanties, waaronder de Svb en het college, verplicht zijn elkaar over en weer desgevraagd kosteloos inlichtingen te verstrekken. Een verplichting voor de Svb als door appellanten gesteld, namelijk een ambtshalve beoordeling van het recht op
AIO-aanvulling, vindt hierin geen steun.
4.8.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De Svb heeft appellant bij brief van
1 februari 2017 geïnformeerd over de mogelijkheid een AIO-aanvulling aan te vragen, zodat van gebrekkige informatie door de Svb - wat daar verder ook van zij - geen sprake is geweest. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van appellanten om tijdig een aanvraag voor een AIO-aanvulling in te dienen. Indien het appellanten niet duidelijk was hoe te handelen, had het op hun weg gelegen om tijdig informatie in te winnen bij de Svb of om daarbij hulp in te schakelen. Dat appellanten, naar zij stellen, niet in hun noodzakelijke kosten van het bestaan konden voorzien en daarom schulden hebben moeten maken, is evenmin aan te merken als een bijzondere omstandigheid (vergelijk de uitspraak van 27 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1816).
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade is gelet hierop geen grond aanwezig.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2019.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) J. Tuit