ECLI:NL:CRVB:2019:1749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AIO-aanvulling en de meldingsdatum
In deze zaak gaat het om de toekenning van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) aan appellanten, die sinds 8 september 2005 bijstand ontvingen. Appellant bereikte op 1 april 2017 de pensioengerechtigde leeftijd, waarna de bijstand werd beëindigd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende appellanten een AIO-aanvulling toe met ingang van 2 mei 2017, omdat zij op die datum telefonisch hadden aangegeven in aanmerking te willen komen voor deze aanvulling. Appellanten waren van mening dat zij recht hadden op de AIO-aanvulling vanaf 1 april 2017, de datum waarop appellant de pensioengerechtigde leeftijd bereikte.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht de ingangsdatum van de AIO-aanvulling op 2 mei 2017 had vastgesteld. De Raad stelde vast dat appellanten zich niet eerder dan deze datum hadden gemeld om een AIO-aanvulling aan te vragen. De Raad verwees naar de relevante artikelen van de Participatiewet (PW) die bepalen dat bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij er op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden, en dat het de verantwoordelijkheid van appellanten was om tijdig een aanvraag in te dienen.
De rechtbank had eerder het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor toewijzing. De uitspraak werd gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van griffier J. Tuit, en werd openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.