ECLI:NL:CRVB:2019:1739
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging Wajong-uitkering wegens verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Wajong-uitkering te beëindigen. Appellant, geboren in 1978, had sinds 2008 een Wajong-uitkering vanwege psychische klachten. In 2009 vroeg hij toestemming om tijdelijk in India te verblijven voor vrijwilligerswerk, wat hem werd toegestaan. Echter, in 2015 meldde hij dat hij permanent naar India was verhuisd, wat leidde tot de stopzetting van zijn uitkering per 1 mei 2015, omdat hij niet meer in Nederland woonachtig was. Appellant voerde aan dat hij recht had op zijn uitkering en dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en het Uwv handhaafde zijn besluit. In hoger beroep werd de zaak opnieuw beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet als zwaarwegend konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat het Uwv de uitkering op basis van het exportverbod terecht had beëindigd, en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.