ECLI:NL:CRVB:2018:3881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering na afwijzing door Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1992, heeft in maart 2015 een aanvraag ingediend, waarbij zij melding maakte van verschillende psychische en lichamelijke klachten, waaronder ADHD, dysthemie, PTSS en agressief gedrag. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante over arbeidsvermogen beschikte op de aanvraagdatum.
De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is om dagelijkse taken uit te voeren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante in de periode van haar achttiende verjaardag tot de aanvraagdatum over arbeidsvermogen beschikte. De rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zijn als deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd beoordeeld. De door appellante overgelegde gegevens over haar studievoortgang onderbouwen niet haar standpunt dat zij niet in staat was om een taak te verrichten of niet over basale werknemersvaardigheden beschikte. De Raad concludeert dat het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen.