ECLI:NL:CRVB:2019:1729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
17/3482 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als hoogspanningsmonteur werkte, had zich in 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving vanaf 2013 een WGA-uitkering. In 2016 werd zijn arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 64,73%. Appellant was het niet eens met deze herbeoordeling en stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn psychische beperkingen niet goed waren meegenomen. Hij voerde aan dat er nieuwe diagnoses waren gesteld en dat zijn situatie was verslechterd.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen redenen waren om aan de medische beoordeling te twijfelen. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische klachten en multimorbiditeit. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek had verricht. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van appellant voor de geduide functies en dat het maatmanloon correct was vastgesteld. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

17.3482 WIA

Datum uitspraak: 16 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2017, 16/7647 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. R.M. Noorlander heeft zich vervolgens als gemachtigde gesteld en de nadere gronden van het hoger beroepschrift ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Namens appellant is verschenen mr. Noorlander. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. de Rooy‑Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als hoogspanningsmonteur voor 40 uur per week. Op 28 maart 2011 heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft hem met ingang van 25 maart 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Met ingang van 25 juli 2014 is appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80% of meer.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling naar aanleiding van een melding van toegekomen klachten van appellant op 14 december 2015 heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een besluit van 21 maart 2016 dat appellant per 15 maart 2016 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gesteld op 58,50%. Naar aanleiding van het daartegen gerichte bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op onderdelen aangescherpt. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens één functie laten vervallen en een nieuwe functie geduid. Dit heeft ertoe geleid dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 64,73%. Bij beslissing op bewaar van 17 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de beslissing van 21 maart 2015 herroepen en vastgesteld dat appellant vanaf 15 maart 2016 64,73% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen redenen zijn om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. Op grond van de beschikbare medische gegevens acht de rechtbank de psychische problematiek van appellant niet onderschat. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat de verwijzing door de huisarts naar de specialistische GGZ bijna zeven maanden na de datum in geding heeft plaats gevonden. Ten aanzien van de psoriasis en de energetische beperkingen ten gevolge van de niet optimaal gereguleerde diabetes heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn oordeel. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat hij op de datum in geding meer beperkt was. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geduide functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en niet voldoet aan de vereisten van artikel 4, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant slechts kort gesproken en geen psychisch onderzoek verricht. Met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellant het niet eens. Hij acht het opmerkelijk dat de psychische beperkingen thans een kleinere rol spelen dan bij de beoordeling in 2013. Ook zijn er nu andere diagnoses gesteld dan in 2013. Appellant heeft erop gewezen dat de psychiater in 2011 een ernstige depressie heeft vastgesteld en dat deze in 2013 nog steeds aanwezig was. In 2016 wordt het gedrag van appellant echter verklaard door persoonsgebonden factoren omdat hij al vier en een half jaar niet meer in behandeling is. Dat wil volgens appellant echter niet zeggen dat hij geen beperkingen meer ondervindt van de depressie. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden met multimorbiditeit: de chronische depressie wordt volgens appellant versterkt door de ziekte van Hashimoto, diabetes, ADHD en psoriasis. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een arbeidsmedische expertise van A.A. Schuler van De Landelijke Expertise Balie van 26 februari 2018 in het geding gebracht. Appellant heeft aangevoerd dat aan dit rapport een uitgebreider onderzoek ten grondslag ligt dan het onderzoek dat door de verzekeringsartsen is verricht. Schuler schrijft een aantal problemen toe aan ernstige depressiviteitsklachten en heeft stil gestaan bij het dagverhaal. Met de door Schuler aangenomen urenbeperking van maximaal 20 uur per week is appellant het echter niet eens. Hij is van mening dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Appellant heeft tevens informatie van PsyQ van 4 mei 2017 overgelegd. Hij acht het noodzakelijk dat de Raad een onafhankelijk deskundige benoemt.
3.2.
Ten aanzien van het arbeidskundig oordeel heeft appellant gesteld dat hij niet in staat is de geduide functies te vervullen. Daarbij acht hij het onbegrijpelijk dat hij, anders dan in 2013, nu wel in staat wordt geacht om licht productiewerk te verrichten. Appellant vreest dat hij, gezien zijn beperkingen, niet in staat zal zijn om een interne opleiding te volgen en stelt dat van een werkgever niet kan worden verwacht dat hij appellant met dit risico in dienst zal nemen.
3.3.
Appellant heeft daarnaast de juistheid van het gehanteerde maatmanloon betwist. Volgens appellant is gerekend met een onjuist aantal verloonde uren, is de maand maart 2011 ten onrechte niet meegenomen in de berekening, is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat zijn functie met zich meebracht dat hij gebruik kon maken van een auto en lijkt het vakantiegeld niet bij de berekening te zijn betrokken.
3.4.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ten aanzien van het rapport van Schuler heeft het Uwv erop gewezen dat Schuler geen geregistreerd verzekeringsarts is. Dat geldt ook voor de bedrijfsarts die het contraseign heeft gegeven. Verder is appellant al beperkt geacht op de meeste van de door Schuler voorgestelde beperkingen. Dat geldt alleen niet voor de voorgestelde medische urenbeperking (4 uur in plaats van 6 uur) en niet werken in de avond. De onderbouwing daarvan overtuigt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet. Schuler gaat bijvoorbeeld ten onrechte uit van een ernstige depressie. De GGZ-behandelaar gaat uit van een dysthyme stoornis en psychiater Kasi spreekt wel van een ernstige depressie, maar zijn brief van 5 april 2011 ziet op een moment dat vijf jaar voor de datum in geding ligt. Op dat moment was appellant al lang niet meer onder behandeling voor zijn psychische klachten. Hij is pas later weer in behandeling gegaan. Verder ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van het dagverhaal niet in dat appellant ’s avonds niet zou kunnen werken. De arbeidskundige gronden slagen volgens het Uwv evenmin.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht wordt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bij de hoorzitting aanwezig en heeft bij zijn beoordeling informatie betrokken van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast gereageerd op wat door appellant in beroep en hoger beroep is aangevoerd.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank hierover in 4.1 tot en met 4.3 van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. De in hoger beroep overgelegde medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. Ten aanzien van het rapport van Schuler heeft het Uwv wat betreft de specifieke conclusies over de FML er terecht op gewezen dat Schuler, noch de bedrijfsarts die het contraseign heeft geplaatst, verzekeringsarts is, terwijl het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om de beperkingen in een FML vast te leggen. Verder kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd in zijn conclusie dat Schuler ten onrechte is uitgegaan van een ernstige depressie nu appellant op de datum in geding niet in behandeling was en hij pas later weer is behandeld voor psychische klachten maar dan in mildere vorm, namelijk een dysthyme stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de door hem aangenomen urenbeperking daarbij past en dat appellant in staat moet worden geacht om 6 uur per dag te werken. De grond van appellant dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, slaagt dan ook niet. Ook uit het rapport van zijn eigen deskundige Schuler blijkt overigens niet dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft nu Schuler concludeert dat appellant 4 uur per dag kan werken.
4.3.
Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling is er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.4.
Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4.5.
Ten aanzien van de stelling dat appellant in 2013 niet geschikt werd geacht voor licht productiewerk en thans wel, heeft het Uwv terecht opgemerkt dat het in dit geding gaat om de beoordeling op de datum van 15 maart 2016 en niet om de situatie in 2013. De motiveringsplicht van de arbeidsdeskundige gaat niet zover dat de verschillen tussen de huidige en een eerdere arbeidskundige beoordeling moeten worden gemotiveerd. Uit het rapport van 15 maart 2016 blijkt verder dat de arbeidsdeskundige aan de verzekeringsarts heeft gevraagd of appellant in staat moet worden geacht om eenvoudig productiewerk te verrichten en dat dit volgens de verzekeringsarts tot de mogelijkheden behoort. Appellant wordt in staat geacht om praktische werkafspraken te maken en vervolgens te gaan werken in een afgebakende deeltaak. Kortstondig samenwerken, mits dit niet intensief gebeurt, is mogelijk. Bij de geselecteerde functies wordt volgens vaste procedures gewerkt en er is duidelijke aansturing. Het zijn volgens de arbeidsdeskundige eenvoudige, voorspelbare functies waarbij veel structuur aanwezig is. In een rapport van 2 oktober 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over de te volgen interne opleidingen toegelicht dat deze kort en praktijkgericht zijn. Aldus is voldoende gemotiveerd dat de geduide functies voor appellant passend zijn.
4.6.
De grond in hoger beroep dat het maatmanloon onjuist is vastgesteld slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 oktober 2017, naar aanleiding van wat appellant heeft aangevoerd, het maatmanloon en de maatmanomvang gereconstrueerd en op 28 januari 2019 nog gereageerd op de aanvullende gronden in hoger beroep. Appellant heeft daarop niet gereageerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onder meer vastgesteld dat het refertejaar in dit geval eindigde op 28 februari 2011, zodat er geen ruimte bestond om de maand maart 2011 bij de berekening van het maatmanloon te betrekken. Wat betreft de omstandigheid dat appellant in zijn werk gebruik kon maken van een auto, is gemotiveerd onderbouwd dat in de periode waarin referentieperiode ligt, de fiscale bijtelling van de “auto van de zaak” niet werd aangemerkt als SV-loon. Aldus zijn de door appellant aangevoerde gronden tegen de arbeidskundige beoordeling voldoende gemotiveerd weerlegd.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2019.
(getekend) H.G. Rottier
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

VC