ECLI:NL:CRVB:2019:1724
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als productiemedewerker werkte, heeft zich op 11 september 2012 ziek gemeld vanwege vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft hem per 9 september 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 64,92% is vastgesteld. Appellant is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering vanwege zijn ernstige depressie en andere gezondheidsklachten. Hij heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 13 mei 2019 behandeld. De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat appellant met een urenbeperking van vier uur per dag voldoende recuperatietijd heeft en kan profiteren van het gunstige effect van werk op zijn depressieve klachten. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt voor appellant, en er is geen sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden, en heeft de Staat veroordeling tot betaling van € 500,- aan appellant voor immateriële schade toegewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.