ECLI:NL:CRVB:2019:1695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de verlaging van bijstand op grond van niet-nakomen van arbeidsverplichtingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond werd verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en had zich verplicht om deel te nemen aan een arbeidsactiverend traject. Het college verlaagde de bijstand van appellant met 100% gedurende een maand, omdat hij zonder geldige reden niet was verschenen op het traject. Appellant stelde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder het uit huis zetten door zijn moeder, niet in staat was om te verschijnen of zich tijdig af te melden. De rechtbank oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om te verschijnen en dat de maatregel proportioneel was. In hoger beroep herhaalde de Raad de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de beslissing dat de maatregel van bijstandsverlaging terecht was opgelegd. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn afwezigheid te verantwoorden en dat de maatregel niet onredelijk was, gezien de omstandigheden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.