ECLI:NL:CRVB:2019:1677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
17/6550 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich op 10 september 2014 ziek meldde wegens psychische klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen van het Uwv per 7 september 2016. Het Uwv concludeerde dat de appellant volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam, en verleende daarom geen IVA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv toereikend had gemotiveerd dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, met ernstige psychiatrische klachten en een ongunstige prognose. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was en dat de verwachting van herstel van de appellant op de datum in geding, 7 september 2016, niet onjuist was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant geen recht had op een IVA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6550 WIA

Datum uitspraak: 16 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 augustus 2017, 17/1243 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. Namens appellant is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als junior handhaver voor 36 uur per week. Op 10 september 2014 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 14 juli 2016 heeft het Uwv appellant per 7 september 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Daarbij is geconcludeerd dat appellant 100% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 20 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 april 2016 ongegrond verklaard, omdat appellant volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt is en hij daarom geen recht heeft op een IVA-uitkering. Aan dit besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan de conclusie van het Uwv, dat per 7 september 2016 geen sprake is van duurzaam volledige arbeidsongeschiktheid, met de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een voldoende zorgvuldig onderzoek en een toereikende motivering ten grondslag. Onder verwijzing naar een rapport van Ergatis van 9 mei 2016 en informatie van de behandelend psychiater van 20 mei 2016 heeft de rechtbank overwogen dat appellant voor zijn psychische klachten werd behandeld en dat deze behandeling op de datum in geding nog niet was afgerond. Gelet op het beoordelingskader heeft het Uwv toereikend gemotiveerd dat er behandelmogelijkheden waren en is het niet onjuist dat het Uwv heeft aangenomen dat er een reële verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid van appellant kan worden bereikt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij heeft al jaren ernstige psychiatrische klachten en de prognose is niet gunstig. Er is volgens appellant geen sprake van een ingezette behandeling die een meer dan geringe kans op herstel biedt. Dit betekent dat de medische situatie van volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam is aan te merken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of de voor de datum in geding, 7 september 2016, vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van appellant geacht moet worden duurzaam te zijn, zodat appellant met ingang van die datum in aanmerking komt voor een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Voor het toepasselijke beoordelingskader wordt verwezen naar de onderdelen 5 tot en met 7 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 7 september 2016 niet ook duurzaam was en dat daaraan een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep berust op een concrete en deugdelijke afweging van feiten en omstandigheden betreffende appellant en is inzichtelijk gemotiveerd. De overwegingen van de rechtbank daarover worden onderschreven.
4.4.
Nu de verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de kans op herstel en de verbetering van de functionele mogelijkheden van appellant betrekking hebben op de datum 7 september 2016, geven de omstandigheid dat appellant in december 2016 opgenomen is geweest en hij, naar op de zitting is aangegeven, op korte termijn een ECT-therapie zal ondergaan, geen aanleiding om het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.P.M. Zeijen en S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2019.
(getekend) H.G. Rottier
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

VC