ECLI:NL:CRVB:2019:16
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die zich op 9 oktober 2011 ziek had gemeld, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Deze uitkering werd later omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar het Uwv stelde vast dat de appellant met ingang van 23 augustus 2015 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden en voerde aan dat het medisch onderzoek onvolledig en onzorgvuldig was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de duur en omvang van het lichamelijk onderzoek niet doorslaggevend zijn voor de zorgvuldigheid van het onderzoek. De appellant had geen nieuwe medische informatie ingediend die aanleiding gaf tot een ander oordeel over de vastgestelde beperkingen.
De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat aanleiding zou moeten geven om meer beperkingen aan te nemen. De medische informatie bood hiervoor geen grond, en de behandelende artsen konden de door de appellant ervaren klachten en beperkingen niet vaststellen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het bestreden besluit berustte op een deugdelijke medische grondslag. Er was geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen, en de appellant moest in staat worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen.