ECLI:NL:CRVB:2019:1598
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens niet-gemelde werkzaamheden als zelfstandige
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 3 juni 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had zijn WW-uitkering vanaf 27 januari 2014 herzien en een bedrag van € 14.970,23 aan onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd. Dit gebeurde omdat de appellant had verzuimd om zijn werkzaamheden als zelfstandige, die hij vanaf 29 januari 2014 verrichtte, te melden aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Daarnaast was hem een boete van € 7.160,- opgelegd wegens het schenden van zijn inlichtingenplicht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de herziening en terugvordering ongegrond verklaard, maar het beroep tegen de hoogte van de boete gegrond verklaard en deze verlaagd naar € 955,08.
In hoger beroep handhaafde de appellant zijn standpunt dat hij naar de geest van de wet had gehandeld, omdat hij toestemming had van zijn werkcoach en zijn sollicitatieplicht was opgeheven. De Raad oordeelde echter dat het appellant redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hij zijn werkzaamheden moest melden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden en dat de opgelegde boete evenredig was aan de ernst van de overtreding. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten.