ECLI:NL:CRVB:2019:1589
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsvermogen van appellante in het kader van Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, geboren in 1983, ontving sinds 2005 een Wajong-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Met de inwerkingtreding van de Wajong 2015 in 2015, heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is, en dat haar beperkingen zijn onderschat. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv overwogen en geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad heeft geen reden gezien om een deskundige te benoemen, aangezien appellante niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zij geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 mei 2019.