ECLI:NL:CRVB:2019:1569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg in het kader van de AWBZ
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant is verleend door het zorgkantoor voor het jaar 2013. Appellant heeft niet voldaan aan de verplichtingen zoals neergelegd in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Het zorgkantoor heeft het pgb lager vastgesteld dan bij de verlening was bepaald, en appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de niet geaccepteerde zorg door zorgverlener 2 als AWBZ-zorg kan worden gekwalificeerd. Tevens is onvoldoende gebleken wat de door zorgverlener 1 verleende zorg precies inhield. De reiskosten die appellant heeft gedeclareerd, zijn niet gemaakt in het kader van zorg die uit het pgb mag worden betaald.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland vernietigd, omdat deze niet heeft onderkend dat het zorgkantoor een buitenwettelijke beslissing heeft genomen. De Raad heeft geoordeeld dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en dat de terugvordering van een bedrag van € 12.099,45 terecht was. De Raad heeft de proceskosten van appellant vergoed en het zorgkantoor veroordeeld in de kosten van de rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan op 8 mei 2019, waarbij de Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg die is gedeclareerd, daadwerkelijk is verleend en dat deze zorg uit het pgb mocht worden betaald. De Raad heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de wijze waarop het zorgkantoor zijn bevoegdheid heeft gebruikt niet onredelijk is.