In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet-ontvankelijk werd verklaard. Het besluit, gedateerd 24 mei 2014, herzag de studiefinanciering van appellant en vorderde een te veel betaald bedrag terug. Appellant betwistte de datum van verzending van het bestreden besluit, dat op 13 augustus 2014 was gedateerd. De rechtbank oordeelde dat de beroepstermijn niet in acht was genomen, maar appellant stelde dat het besluit pas kort voor 18 september 2014 was verzonden, waardoor zijn beroep tijdig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister niet voldoende bewijs had geleverd dat het besluit daadwerkelijk op de gestelde datum was verzonden. De Raad concludeerde dat de beroepstermijn niet eerder was aangevangen dan op 18 september 2014, waardoor het beroep van appellant tijdig was ingediend. De rechtbank had dit niet onderkend, en de Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de rechtbank Gelderland. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant.