ECLI:NL:CRVB:2016:2951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
15/2327 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake studiefinanciering en beroepstermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet-ontvankelijk werd verklaard. Het besluit, gedateerd 24 mei 2014, herzag de studiefinanciering van appellant en vorderde een te veel betaald bedrag terug. Appellant betwistte de datum van verzending van het bestreden besluit, dat op 13 augustus 2014 was gedateerd. De rechtbank oordeelde dat de beroepstermijn niet in acht was genomen, maar appellant stelde dat het besluit pas kort voor 18 september 2014 was verzonden, waardoor zijn beroep tijdig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister niet voldoende bewijs had geleverd dat het besluit daadwerkelijk op de gestelde datum was verzonden. De Raad concludeerde dat de beroepstermijn niet eerder was aangevangen dan op 18 september 2014, waardoor het beroep van appellant tijdig was ingediend. De rechtbank had dit niet onderkend, en de Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de rechtbank Gelderland. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

15/2327 WSF
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 maart 2015, 14/7467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Waarsenburg. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.E. Merema.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 24 mei 2014 heeft de minister de vanaf 1 januari 2014 aan appellant toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat appellant vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Het aan appellant over januari 2014 tot en met mei 2014 te veel betaalde bedrag van € 998,85 is daarbij van hem teruggevorderd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit gedateerd 13 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat bij het instellen van het beroep de gestelde termijn van zes weken niet in acht is genomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de verzending van het bestreden besluit op de op het besluit vermelde datum bestreden. Het standpunt van appellant komt er kort samengevat op neer dat het bestreden besluit kort voor 18 september 2014 moet zijn verzonden en dat hij daarvan uitgaande tijdig beroep heeft ingesteld.
3.2.
De minister heeft ontkend dat het bestreden besluit eerst kort voor 18 september 2014 is verzonden. Hij heeft verwezen naar zijn bestendige praktijk dat een beslissing op bezwaar doorgaans aan PostNL wordt aangeboden op de afhandelingsdatum zoals deze is vermeld in het bezwaarregistratiesysteem, maar uiterlijk op de eerste werkdag na deze datum. Een beslissing op bezwaar wordt in tweevoud opgemaakt, waarna het ene exemplaar achter het bezwaarschrift wordt gehecht voor in het dossier en het andere exemplaar in een envelop wordt gedaan. Deze wordt bij de administratie gelegd die een afhandelingsdatum vastlegt en de envelop bij de uitgaande post legt. De post wordt twee keer per dag door de postdienst opgehaald en verzonden. Het is volgens de minister uitgesloten dat het bestreden besluit op een latere datum aan PostNL is aangeboden. Van de verzending wordt geen registratie bijgehouden. De minister heeft een schermprint van het bezwaarregistratiesysteem overgelegd, waarop staat vermeld dat er een voor beroep vatbare beslissing is genomen en als datum afhandeling (van het bezwaarschrift) de datum 14 augustus 2014 is vermeld.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
4.2.
Vast staat dat de minister het op 13 augustus 2014 gedagtekende besluit naar het door appellant opgegeven adres heeft verzonden en dat dit besluit door appellant is ontvangen. Nu appellant van aanvang af de datum van verzending van het bestreden besluit heeft betwist mag niet zonder nader onderzoek van 13 augustus 2014 worden uitgegaan als de dag waarop dat besluit ter post is bezorgd. Er moet worden nagegaan of er aanleiding bestaat te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de door de minister gestelde datum is verzonden.
4.3.
Hetgeen de minister heeft aangevoerd over zijn wijze van datering en verzending van besluiten biedt niet zodanige waarborgen voor een betrouwbare vastlegging van de verzenddatum dat ervan kan worden uitgegaan dat het besluit op 13 augustus 2014 of een dag later daadwerkelijk ter post is bezorgd. Met enkel een algemene procesbeschrijving staat niet vast dat deze werkwijze bij elk afzonderlijk besluit volledig wordt gevolgd en dat het besluit van 13 augustus 2014 op die dag of een dag later via de postkamer het kantoor van de Dienst Uitvoering Onderwijs heeft verlaten en aan PostNL is aangeboden. Een registratie van daadwerkelijke verzending ontbreekt. Er is niet uit te sluiten dat in het proces van het uitprinten van het besluit, het leggen van de envelop met het besluit bij de administratie, het leggen in het postvak ter expeditie naar de postkamer en het moment dat de envelop door de postkamer ter verzending is aangeboden aan PostNL ongeregeldheden optreden die – nu een registratie van daadwerkelijke verzending ontbreekt – onopgemerkt blijven (vergelijk ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9155).
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat niet kan worden aangenomen dat de beroepstermijn eerder is aangevangen dan op 18 september 2014. Uitgaande van deze dag is de laatste dag van de termijn voor het indienen van een beroepschrift 29 oktober 2014. Het op 20 oktober 2014 ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is daarom tijdig ingediend. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
4.5.
Het beroep van appellant in eerste aanleg is ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd. De zaak dient, nu appellant naar de Raad uit het verhandelde ter zitting heeft begrepen zijn zaak inhoudelijk bij de rechtbank wenst te bepleiten, overeenkomstig artikel 8:115 van de Awb te worden teruggewezen naar de rechtbank Gelderland.
5. De Raad ziet aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden begroot op € 992,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank Gelderland;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 992,-;
  • bepaalt dat de minister het door appellant betaalde griffierecht van
€ 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.M.M. van Dalen

UM