ECLI:NL:CRVB:2016:3435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
15/7977 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling van bijstandsaanvraag en terugvordering voorschot

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De appellant, een inwoner van Zuid-Afrika, had op 15 december 2014 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag op 20 maart 2015 buiten behandeling gesteld, omdat de gevraagde bewijsstukken niet tijdig waren aangeleverd. Tevens heeft het college de eerder verstrekte voorschotten van in totaal € 1.500,- teruggevorderd, omdat appellant geen recht op bijstand zou hebben.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering en de buitenbehandelingstelling, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft het beroep tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het college het bezwaar van appellant te beperkt heeft opgevat. De Raad heeft vastgesteld dat appellant met zijn bezwaar ook beoogde om alsnog bijstand te verkrijgen over de periode van 15 december 2014 tot 1 mei 2015. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd en geoordeeld dat het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling alsnog ongegrond is, omdat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig heeft aangeleverd.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het college bevoegd was om de verstrekte voorschotten terug te vorderen, omdat de aanvraag niet heeft geleid tot toekenning van bijstand. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen voor zover het gericht was tegen de terugvordering van het voorschot, maar heeft het college wel veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/7977 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2015, 15/6916 en 15/6332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Zuid-Afrika (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft B. Wernik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd schriftelijke vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Voor appellant is verschenen mr. Wernik. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 15 december 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij brief van 16 december 2014 heeft het college aan appellant verzocht vóór 30 december 2014 nog een aantal gegevens te verstrekken. Op 11 februari 2015 en 2 maart 2015 is besloten aan appellant voorschotten te verlenen van elk € 750,-. Bij brief van 2 maart 2015 heeft het college aan appellant een hersteltermijn gegeven en is tevens verzocht de ontbrekende gegevens vóór 16 maart 2015 te verstrekken.
1.2.
Bij besluit van 20 maart 2015 (besluit 1) heeft het college de aanvraag van appellant van 15 december 2014 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de gevraagde bewijsstukken niet vóór 16 maart 2015 zijn ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 26 maart 2015 (besluit 2) heeft het college de aan appellant verstrekte voorschotten van in totaal € 1.500,- van hem teruggevorderd op de grond dat appellant geen recht op bijstand heeft.
1.4.
Op 20 april 2015 heeft appellant per e-mail bezwaar gemaakt. Het eerste e-mailbericht van 20 april 2015 (12.39 uur) was gericht aan mevrouw Padarath (P) van de afdeling Invordering van de SZW Den Haag en luidt als volgt:
“Hierbij mijn verzoek tot betaling van het bijstandsbedrag waar ik nog recht op heb. Ik ben sinds Juni 2014 werkeloos, en heb in Dec 2014 bijstand aangevraagd. In Jan & Feb 2015 heb ik een voorschot ontvangen van 2x 750 = 1500 euro. Op 1 Mei 2015 treed ik in dienst met vaste aanstelling, en dus vervalt de bijstand. Mag ik u erop wijzen dat ik sinds 15 Dec 2014 geen bijstand heb ontvangen, buiten de twee voorschotten.”
Daarop heeft P aan appellant op 20 april 2015 om 14.57 uur het volgende teruggemaild:
“Uw mails heb ik ontvangen. U dient uw bezwaar te mailen naar Bezwaarschriften_BB_DSZW@denhaag.nl. In uw brief vermeldt u dat u bezwaar tegen de beschikking van 26-3-2015 waarin het voorschot van u teruggevorderd wordt. Als bijlage voegt u alle bewijzen waaronder de Financial Statement Zambeco Trading.”
Vervolgens heeft appellant op dezelfde dag om 15.23 uur aan bezwaarschriften_BB_DSZW@denhaag.nl het volgende bericht gemaild:
“Via deze weg wil ik bezwaar maken op een terugvordering. Ik ben sinds juni 2014 werkeloos en heb in Dec 2014 een bijstandsuitkering aangevraagd. Sinds die tijd heb ik 2x een voorschot ontvangen, in Jan & Feb 2015. Via een separate e-mail ontvangt U bewijsstukken. Gezien dit feit, ben ik nog uitkering verschuldigd buiten de voorschotten. Per 1 mei begin in [ik] met een vaste aanstelling, en uiteraard vervalt de bijstandsuitkering. In afwachting van uw antwoord, verblijf ik (…).”
1.5.
Het college heeft dit bezwaar opgevat als - enkel - te zijn gericht tegen besluit 2. Bij besluit van 17 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat besluit 1 in rechte is komen vast te staan nu daar geen bezwaar tegen is aangetekend, dat bij de besluiten van
11 februari 2015 en 2 maart 2015 is aangegeven dat de voorschotten moeten worden terugbetaald als er geen recht op bijstand is en dat er geen dringende redenen of bijzondere omstandigheden zijn om van terugvordering af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Buitenbehandelingstelling
4.1.
Anders dan de rechtbank heeft gedaan, moet worden geoordeeld dat het college het bezwaar van appellant te beperkt heeft opgevat. Uit de tekst en de strekking van het eerste
e-mailbericht van 20 april 2015 van 12.39 uur valt af te leiden dat appellant met zijn bezwaar beoogd heeft alsnog voor bijstand in aanmerking te komen over de periode van 15 december 2014 tot 1 mei 2015. Nu het door de buitenbehandelingstelling door het college niet tot een inhoudelijke beoordeling en vaststelling van het recht was gekomen, had het college hieruit moeten opmaken dat het bezwaar behalve tegen de terugvordering van de voorschotten - ook - tegen het daaraan voorafgaande besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag was gericht. Dit wordt niet anders door de inhoud van het derde e-mailbericht van 20 april 2015 van 15.23 uur. Nog daargelaten of ook daaruit op zichzelf niet reeds kon worden afgeleid dat het appellant er ook om te doen was de buitenbehandelingstelling ongedaan te maken (en alsnog bijstand toegekend te krijgen), kan er niet aan worden voorbijgezien dat appellant dit e-mailbericht heeft verzonden op advies en aanwijzing van P, die op de afdeling Invordering van de DSZW, en dus onder verantwoordelijkheid van het college, werkzaam was.
4.2.
Wat in 4.1 is overwogen brengt mee dat het besluit van 17 augustus 2015 wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven voor zover daarbij niet is beslist op het bezwaar van appellant tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om bijstand van 15 december 2014.
4.3.
De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen en uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting zelf inhoudelijk beoordelen of het besluit tot buitenbehandelingstelling in rechte stand kan houden. Naar het oordeel van de Raad is dit het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Uit de stukken blijkt dat appellant de gevraagde gegevens, waarvan de noodzaak niet is betwist, niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft aangeleverd. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voor het verstrijken van de hersteltermijn nog een verzoek om uitstel of verlenging van de termijn heeft gedaan. Dat daarom (tijdig) telefonisch zou zijn verzocht, laat staan dat daarmee zou zijn ingestemd, valt op geen enkele wijze uit de beschikbare stukken af te leiden. Voor zover appellant heeft beoogd aan te voeren dat de ontbrekende gegevens wel in de bezwaarfase zijn overgelegd, kan hem dit, wat daarvan zij, niet baten. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 26 juni 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA8284) brengt de aard en inhoud van het besluit dat strekt tot
buitenbehandelingstelling van de aanvraag om bijstand immers mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Er bestaat geen grond om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken.
4.5.
Gelet op 4.4 zal de Raad het bezwaar tegen besluit 1 alsnog ongegrond verklaren.
Terugvordering voorschot
4.6.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Participatiewet (PW) kan het college van de gemeente die bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
4.7.
Vaststaat dat het college het teruggevorderde voorschot met toepassing van artikel 52 van de PW aan appellant heeft verstrekt. Voorts is de aanvraag in verband waarmee de voorschotten zijn verstrekt, wegens ontbrekende gegevens met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, buiten behandeling gesteld. Strikt genomen is na het verstrekken van de voorschotten niet inhoudelijk beoordeeld of en vastgesteld dat appellant op dat moment geen recht op bijstand had. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat in een geval waarin de aanvraag niet heeft geleid tot toekenning van bijstand omdat toepassing is gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb - voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW - op één lijn is te stellen met de situatie waarin wel is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat. Ook in dat geval is immers geen verrekening met toegekende bijstand over de betreffende periode mogelijk. De Raad verwijst verder naar zijn eerdere uitspraken van 3 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV0140, en van 20 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8309, gewezen ter zake van het nagenoeg gelijkluidende artikel 80 van de Algemene bijstandswet en artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB waarin reeds een soortgelijke conclusie werd getrokken.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat het college bevoegd was de verstrekte voorschotten tot een bedrag van
€ 1.500,- van appellant terug te vorderen. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot terugvordering. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het voorschot in de vorm van een geldlening (die normaliter moet worden terugbetaald) is verstrekt en dat appellant wist, althans kon weten, dat het voorschot bij niet toekenning van bijstand moest worden terugbetaald.
4.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet voor zover het gericht is tegen het oordeel van de rechtbank inzake de terugvordering van het voorschot.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het bij besluit van 17 augustus 2015 impliciet
gehandhaafde besluit van 20 maart 2015 tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag van
15 december 2014 buiten bespreking is gelaten;
- verklaart het beroep in zoverre gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 augustus 2015 in zoverre;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2015 alsnog ongegrond en bepaalt dat
deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 17 augustus 2015;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot
een bedrag van € 1.984,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD