ECLI:NL:CRVB:2019:1515
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en terugvordering van onverschuldigd betaalde ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 31 maart 2009 arbeidsongeschikt is, heeft een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte. Het Uwv heeft zijn aanvraag afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, maar de appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van de appellant door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van de appellant correct zijn vastgesteld. De Raad oordeelt dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor de stelling van de appellant dat zijn beperkingen te licht zijn ingeschat. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv terecht de terugvordering van de onverschuldigd betaalde ZW-uitkering heeft doorgevoerd, omdat de appellant geen recht had op deze uitkering. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van de appellant is afgewezen, omdat er geen duidelijke toezeggingen zijn gedaan door het Uwv. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af.