ECLI:NL:CRVB:2019:1498
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het hoger beroep inzake de afwijzing van een herzieningsverzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als machine operator werkzaam was via een uitzendbureau, had zich op 24 september 2014 ziek gemeld. Het Uwv had op 30 april 2015 geoordeeld dat appellant volledig geschikt was voor zijn werkzaamheden. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening. Vervolgens diende appellant een herzieningsverzoek in, dat door het Uwv werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep handhaafde appellant zijn eerdere gronden. De Raad overwoog dat volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een aanvrager bij een nieuwe aanvraag nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moet vermelden. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren, en dat de rechtbank het standpunt van het Uwv correct had onderschreven. De door appellant overgelegde informatie was al bekend bij de eerdere besluitvorming en kon daarom niet als nieuw feit worden aangemerkt.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 mei 2019.