ECLI:NL:CRVB:2019:1496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
16/3091 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toestemming voor verhuizing naar Turkije met behoud van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit heeft en een verstandelijke beperking met bijkomende ontwikkelingsproblematiek, had een Wajong-uitkering aangevraagd om met behoud van deze uitkering naar Turkije te verhuizen. Dit verzoek werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat de Wajong-uitkering eindigt bij wonen buiten Nederland. Appellant stelde dat zijn ouders naar Turkije moesten verhuizen vanwege familieomstandigheden en dat hij afhankelijk was van hun zorg.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat de verhuizing van zijn ouders naar Turkije noodzakelijk was, omdat zijn vader een baan als chauffeur had aangeboden gekregen en dat hij, als kwetsbare persoon, afhankelijk was van de zorg van zijn ouders. De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht had geoordeeld dat de weigering van het Uwv om toestemming te verlenen in stand kon blijven. De Raad concludeerde dat de door appellant aangevoerde redenen niet onder de hardheidsclausule van de Wajong vielen en dat er geen zwaarwegende redenen waren om de uitkering voort te zetten bij een verhuizing naar Turkije.

De Raad bevestigde dat het exportverbod van Wajong-uitkeringen het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. De omstandigheden van appellant voldeden niet aan de criteria voor toepassing van deze clausule. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

16.3091 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 maart 2016, 15/3905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 april 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Süzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Gümüs, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft de Turkse en de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft een verstandelijke beperking met bijkomende ontwikkelingsproblematiek. Het Uwv heeft met ingang van
29 mei 2012 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aan appellant toegekend. In september 2014 heeft appellant bij het Uwv een verzoek ingediend om met behoud van zijn uitkering te mogen verhuizen naar Turkije, omdat zijn ouders voornemens zijn in verband met familieomstandigheden naar Turkije te verhuizen en hij afhankelijk is van hun zorg.
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen, onder overweging dat de Wajong-uitkering eindigt bij wonen buiten Nederland.
1.3.
In bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2014 is aangevoerd dat appellant met behoud van zijn Wajong-uitkering naar Turkije wil verhuizen omdat zijn vader daar een baan als chauffeur aangeboden heeft gekregen. Daarbij is gesteld dat de vader van appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt en een verplichting tot werkaanvaarding heeft. Verder is betoogd dat appellant voor zijn verzorging volledig afhankelijk is van zijn ouders. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verklaring van het bedrijf [naam bedrijf] overgelegd en een verklaring van de huisarts van appellant, beide van 12 januari 2015.
1.4.
Bij het bestreden besluit van 22 mei 2015 is het bezwaar tegen het besluit van
30 oktober 2014 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts en twee rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op het standpunt gesteld dat er geen medische redenen zijn om de hardheidsclausule toe te passen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat voor zijn ouders een noodzaak bestaat om naar Turkije te verhuizen, omdat zijn vader op grond van de WW een plicht tot werkaanvaarding heeft. Volgens appellant volgt hieruit dat de verhuizing objectief van aard is en niet in overwegende mate is gebaseerd op eigen keuze. Ter onderbouwing van dit standpunt is verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Breda van 7 mei 2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:BM5238. Verder is aangevoerd dat appellant, die een kwetsbare persoonlijkheid heeft, afhankelijk is van de zorg van zijn ouders en dat begeleiding door beroepskrachten in zijn geval niet voldoende zal zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de weigering van het Uwv om appellant toestemming te verlenen om met behoud van zijn Wajong-uitkering te verhuizen naar Turkije in rechte stand kan houden.
4.2.
Artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong bepaalt dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.3.
In het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland
(Stcrt. 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17, nadien gewijzigd; Besluit Beleidsregels) is in artikel 2 bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.4.
In de toelichting bij het Besluit Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. In de toelichting is verder bepaald dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen, objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
4.5.
De door appellant aangevoerde omstandigheden waarom hij buiten Nederland wenst te wonen kunnen niet worden gebracht onder een of meer van de drie in artikel 2 van het Besluit Beleidsregels genoemde gevallen. Daargelaten de vraag of appellant voor zijn verzorging afhankelijk is van zijn ouders, is niet gebleken dat er voor hen objectieve en dwingende redenen zijn om buiten Nederland te gaan wonen. De wens van zijn ouders is in overwegende mate op de eigen keuze gebaseerd. Dat de vader van appellant, vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering ontvangt, het aanbod van een baan in Turkije wenst te aanvaarden, is geenszins onbegrijpelijk. Maar niet kan worden gesteld dat de vader op grond van de op hem ingevolge de WW rustende verplichting tot werkaanvaarding verplicht was tot het aanvaarden van een baan in Turkije. Daarbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 1 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6128, waarbij de door appellante in overweging 3 genoemde uitspraak van de rechtbank Breda is vernietigd. Verder is niet gebleken dat de vader van appellant kansloos is op de Nederlandse arbeidsmarkt. Er is daarom geen sprake van een zwaarwegende reden als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit Beleidsregels.
4.6.
Ook anderszins is niet gebleken van zwaarwegende redenen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 2 van het Besluit Beleidsregels. Daarbij is van belang dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van Wajong-uitkeringen het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, welke door het Uwv enerzijds expliciet zijn genoemd in het Besluit Beleidsregels en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarden dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De invulling die het Uwv in zijn Besluit Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven, wordt niet onjuist of onredelijk geacht.
4.7.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en M.A.H. van Dalen‑van Bekkum en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md