ECLI:NL:CRVB:2019:1483

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
18/3413 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning functie en onbillijkheden van overwegende aard in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de beroepen van appellanten tegen besluiten van de korpschef van politie ongegrond zijn verklaard. Appellanten, werkzaam in functies binnen de politie, hebben betoogd dat de korpschef ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), dat een hardheidsclausule bevat. Zij stellen dat er sprake is van onbillijkheden van overwegende aard, omdat zij in een lagere functie zijn geplaatst dan zij rechtmatig zouden moeten hebben. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 april 2019 uitspraak gedaan en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de besluiten van de korpschef onbillijk zijn. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de functievergelijkingen in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen. De terugkeergarantie en toezeggingen van de korpsleiding zijn niet van toepassing op de huidige besluitvorming, en de Raad ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er sprake is van onbillijkheden. De uitspraak bevestigt dat de hoger beroepen niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3413 AW, 18/3414 AW

Datum uitspraak: 18 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van
15 mei 2018, 17/765 (aangevallen uitspraak 1) en 17/749 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante 1] te [woonplaats 1] (appellante 1)
[appellante 2] te [woonplaats 2] (appellante 2)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De korpschef heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 7 maart 2019. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Mathura en mr. M.H. Horst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante 1 was in de periode van 1 december 2009 tot 3 februari 2011 tijdelijk aangesteld als [functie 1] , schaal 6, bij de [Dienst 1] .
Bij akte van aanstelling van 31 januari 2011 is zij met ingang van 3 februari 2011 aangesteld in de functie van [functie 2] , schaal 6, [team] , politieregio [regio 1] , met plaats van tewerkstelling [gemeente 1] .
1.2.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellante 1 besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Assistent Intake & Service B, schaal 5, plaats van tewerkstelling [gemeente 1] en bepaald dat appellante 1 per 1 januari 2012 overgaat naar deze functie. Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellante 1 vastgesteld op de functie van Assistent Intake & Service B, gewaardeerd op schaal 5, met plaats van tewerkstelling [adres 1] te [gemeente 1] .
1.3.
Na zijn voornemen hiertoe kenbaar te hebben gemaakt en nadat appellante 1 haar zienswijze had ingediend, heeft de korpschef bij besluit van 10 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 januari 2017 (bestreden besluit 1), appellante 1 als functievolger met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Assistent Intake & Service B, gewaardeerd op schaal 5, in de formatie van de eenheid [eenheid] , District [District] , [Dienst 2] , met als plaats van tewerkstelling [adres 2] te [gemeente 2] .
1.4.
Appellante 2 was vanaf 1 oktober 2007 aangesteld als Adjunct medewerker Opsporing, schaal 6, bij de voormalige korpsbeheerder [regio 2] . Bij brief van 28 juni 2010 is aan haar op eigen verzoek eervol ontslag verleend met ingang van 1 oktober 2010. Bij akte van aanstelling van 29 september 2010 is zij met ingang van 1 oktober 2010 aangesteld in de functie van [functie 2] , schaal 6, Team Recherche 02, politieregio [regio 1] , met plaats van tewerkstelling [gemeente 3] .
1.5.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellante 2 besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Assistent Intake & Service B, schaal 5, en is bepaald dat zij per 1 januari 2012 overgaat naar deze functie. Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellante 2 vastgesteld op de functie van Assistent Intake & Service B, schaal 5, met plaats van tewerkstelling [gemeente 2] .
1.6.
Na zijn voornemen hiertoe kenbaar te hebben gemaakt en nadat appellante 2 haar zienswijze had ingediend, heeft de korpschef bij besluit van 10 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 januari 2017 (bestreden besluit 2), appellante 2 als functievolger geplaatst in de functie van Assistent Intake & Service B, gewaardeerd op schaal 5, in de formatie van de eenheid [eenheid] , District [District] , [Dienst 2] , met als plaats van tewerkstelling [gemeente 3] .
2. Bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving in deze hoger beroepen verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 21 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1851.
3.2.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de door de korpschef gemaakte functievergelijkingen hebben plaatsgevonden in overeenstemming met de wettelijke bepalingen en uitvoeringsafspraken. Appellanten kunnen zich evenwel niet vinden in het eindresultaat, omdat zij vinden dat toepassing van de in artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) neergelegde hardheidsclausule had moeten plaatsvinden. Zij menen dat er in hun geval sprake is van onbillijkheden van overwegende aard en dat zij geplaatst hadden moeten worden in de functie van Medewerker Intake & Service, schaal 6.
3.3.
De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat met de bestreden besluiten sprake is van onbillijkheden van overwegende aard en dat de korpschef genoegzaam uiteen heeft gezet waarom hij geen toepassing heeft gegeven aan artikel 55v van het Barp. Hij onderschrijft deze oordelen en maakt de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne. Naar aanleiding van wat in hoger beroep nog is aangevoerd voegt de Raad het volgende toe.
3.4.
Appellanten betogen in hoger beroep dat de onbillijkheden van overwegende aard zijn gelegen in de terugkeergarantie en toezegging van de (toenmalige) korpsleiding om hen bij terugkeer in het (toenmalige) korps [District] te plaatsen in een gelijkwaardige functie op een gelijkwaardig schaal 6-niveau. Dit betoog treft geen doel. Deze terugkeergarantie ziet op de terugkeer van appellanten naar het (toenmalige) korps [District] , voor appellante 2 per
1 oktober 2010 en voor appellante 1 per 3 februari 2011. De toezegging om hen bij terugkeer te plaatsen in een gelijkwaardige functie op gelijkwaardig schaal 6-niveau heeft de (toenmalige) korpsleiding destijds aldus vorm gegeven dat hij appellanten heeft geplaatst in de (korps-)functie van recherche-assistent, gewaardeerd op schaal 5, met behoud van hun persoonlijke schaal 6. De terugkeergarantie en de toezegging zien dus niet op de onderhavige besluitvorming waarbij de plaatsing van appellanten in de functie van Assistent Intake & Service, schaal 5, voorligt. Dat de plaatsing in een organieke schaal 5-functie met daarbij de toekenning van een persoonlijke schaal 6 niet met zoveel woorden naar voren komt uit de aanstellingsaktes van destijds - waarin slechts functie en schaal zijn genoemd - doet daar niet aan af. In ieder geval appellante 2 is bij brief van 28 juni 2010 door de (toenmalige) korpsleiding uitvoerig geïnformeerd over de wijze waarop aan de terugkeergarantie en de toezegging vorm zou worden gegeven. Daarnaast zijn appellanten bij besluiten van
16 december 2013 in kennis gesteld van de toekenning van en overgang naar de functie van Assistent Intake & Service B, schaal 5. Verder zijn zij bij besluiten van 1 december 2015 geïnformeerd over de vaststelling van de oorspronkelijke functie van appellanten op de functie van Assistent Intake & Service B, schaal 5. Deze besluiten zijn inmiddels in rechte vast komen te staan. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de besluitvorming niet heeft geleid tot achteruitgang in de salarissen van appellanten, ziet de Raad in wat appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat als gevolg van de bestreden besluiten sprake is van onbillijkheden van overwegende aard.
3.5.
Uit het vorenstaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van F.H.R.M. Robbers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F.H.R.M. Robbers
lh