ECLI:NL:CRVB:2019:1482
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake plaatsing van herplaatsingskandidaten binnen de politie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van de korpschef ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als Bedrijfsvoeringspecialist D, had zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor verschillende functies binnen de politie, waaronder de functie van Operationeel Specialist E. De korpschef had echter besloten appellant te plaatsen in zijn huidige functie, wat leidde tot het indienen van hoger beroep door appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 april 2019 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de vastgestelde plaatsingsvolgorde, zoals neergelegd in de Regeling landelijk sociaal statuut politie, van toepassing is op appellant. Het argument van appellant dat er nog formatieruimte beschikbaar was voor de functie van Operationeel Specialist E, werd verworpen. De Raad benadrukte dat aan het aangeven van een voorkeursfunctie geen recht op die functie kan worden ontleend, ook niet als die functie vacant is. Bovendien werd vastgesteld dat de functie van Operationeel Specialist E een executieve functie is, terwijl appellant niet de executieve status heeft, waardoor deze functie niet als passend kon worden beschouwd.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en H. Lagas als leden, in aanwezigheid van griffier F.H.R.M. Robbers.