In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1973, heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), die door het CIZ was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante ondersteuning ontvangt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, maar dat zij niet voldoet aan de criteria voor Wlz-zorg. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar zorgbehoefte, in staat is om zelf hulp in te roepen en dat er geen sprake is van een situatie die recht geeft op 24-uurszorg. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.