ECLI:NL:CRVB:2019:1436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
16/4641 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1997, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op 18 maart 2015, waarbij zij aangaf gediagnosticeerd te zijn met autisme en een licht verstandelijke beperking. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag op 16 juni 2015 afgewezen, omdat appellante volgens de verzekeringsartsen arbeidsvermogen had. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het Uwv, heeft appellante beroep aangetekend bij de rechtbank Overijssel, die de beslissing van het Uwv heeft bevestigd. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 21 maart 2019 heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt. Ze voerde aan dat de verzekeringsartsen en de rechtbank onvoldoende rekening hebben gehouden met haar beperkingen, zoals haar emotionele niveau en de noodzaak van begeleiding. Het Uwv heeft de bevindingen van de rechtbank verdedigd en aanvullende informatie over de voorbeeldtaken die appellante zou kunnen uitvoeren, gepresenteerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen als zorgvuldig en deugdelijk beoordeeld. De Raad concludeert dat appellante in 2015 over arbeidsvermogen beschikte, en bevestigt de afwijzing van de Wajong-aanvraag door het Uwv. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16.4641 WAJONG

Datum uitspraak: 25 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 juni 2016, 15/2808 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Postma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Appellante is verschenen, vergezeld door haar moeder en bijgestaan door mr. S. Van Gent. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1997, heeft met een op 18 maart 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is gemeld dat appellante gediagnosticeerd is met autisme en een licht verstandelijke beperking heeft. Rapporten van scholen en van het Riagg zijn bij de aanvraag gevoegd. Bij besluit van
16 juni 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante arbeidsvermogen heeft. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
1.2.
Bij besluit van 19 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 16 juni 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt en dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is om gedurende de periode van ten minste een uur aaneengesloten te werken. De rechtbank heeft overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens gemotiveerd uiteen heeft gezet dat appellante een taak kan uitvoeren, waarbij hij voorbeeldentaken heeft genoemd, en dat appellante daarnaast beschikt over basale werknemersvaardigheden. De in beroep overlegde stukken hebben de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid, waarbij de rechtbank de reactie van 18 april 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze stukken heeft betrokken.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt. Zij heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de rechtbank onvoldoende waarde hebben gehecht aan het in beroep overgelegde rapport van Stichting Philadelphia (Philadelphia) van 29 maart 2016, waarin staat dat appellante functioneert op het emotionele niveau van een driejarige. Appellante is van mening dat zij niet een uur aangesloten kan werken, omdat zij zeer vaak moet worden bijgestuurd, waardoor sprake is van verstoring van de continuïteit van het productieproces. Appellante heeft gesteld dat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, omdat zij functioneert op het niveau van een driejarige en door haar autisme zeer lastig met collega’s kan omgaan. Gesteld is dat appellante geregeld weigert de haar opgedragen taken uit te voeren. Volgens appellante heeft het Uwv ook onvoldoende onderbouwd dat zij in staat wordt geacht een taak uit te voeren, omdat het Uwv geen of onvoldoende inzage heeft gegeven in het takenbestand. Appellante heeft ter onderbouwing in hoger beroep een verslag overgelegd van een van de werkbegeleiders bij Philadelphia.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Desgevraagd heeft het Uwv de beschrijvingen van de voorbeeldtaken die appellante wordt geacht te kunnen uitvoeren, namelijk het uitruimen van een afwasmachine en het vouwen van was, overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellante op de dag dat zij achttien jaar is geworden,
20 juni 2015, arbeidsvermogen had.
4.2.
Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018. In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.
4.2.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.2.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van artikel 1a van het Schattingsbesluit is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en uit één of meerdere handelingen bestaat.
4.2.3.
Volgens de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359, p. 5 e.v.) staat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk aan het begrip ‘arbeidsvermogen’. Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben, waarmee wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak.
4.2.4.
In de onder 4.2.3 genoemde nota van toelichting worden de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde vereisten toegelicht.
Ad 1: Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Om de betreffende taak te kunnen uitvoeren, moet iemand voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving.
Ad 2: Basale werknemersvaardigheden zijn vaardigheden waarover iemand altijd moet beschikken om als werknemer in een arbeidsorganisatie te kunnen functioneren. Het gaat daarbij om andere vaardigheden dan die nodig zijn om aan de specifieke eisen uit het takenbestand te kunnen voldoen. Een voorbeeld van een basale werknemersvaardigheid is het na kunnen komen van afspraken tussen werknemer en de werkgever.
Ad 3: Onder ten minste een uur aaneengesloten werken wordt verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Het is daarbij niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk.
Ad 4: Onder ten minste vier uur dag belastbaar wordt verstaan dat iemand in staat is vier uur per dag te werken. Bij minder dan vier uur per dag is iemand in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te spreken. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen.
4.3.
De rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen geven blijk van een zorgvuldig onderzoek. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat deze rapporten deugdelijk en inzichtelijk zijn gemotiveerd. De daartoe door de rechtbank gehanteerde overwegingen worden onderschreven.
4.4.
In de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is weergegeven dat appellante op verstandelijk beperkt niveau functioneert en daarnaast autisme heeft. De ontwikkelingsleeftijd waarop appellante functioneert is daarbij betrokken. De verzekeringsartsen hebben toegelicht dat het van belang is dat appellante moet kunnen terugvallen op derden die op een goede manier met haar omgaan en dat appellante daarnaast onder meer beperkt is in het hanteren van mentale stress. De verzekeringsartsen hebben afdoende gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen is staat is om vier uur per dag te werken en dat zij ten minste een uur aaneengesloten kan werken. Zij hebben daarbij in aanmerking genomen dat appellante al enkele jaren gedurende vier dagen per week stage loopt voor meer dan vier uur per dag. De stagebegeleidster heeft verklaard dat appellante een uur aaneengesloten kan werken, daarbij wel regelmatig “bij de les moet worden gekregen”, maar vervolgens in de regel haar taak weer adequaat oppakt. Uit deze verklaring volgt niet dat het productieproces daarbij − zoals door appellante gesteld − substantieel wordt onderbroken. Uit de verklaring van de werkbegeleider van Philadelphia dat appellante soms meerdere keren moet worden aangespoord om aan het werk te gaan, volgt dit evenmin. De gestelde permanente noodzaak voor toezicht doet hier niet aan af.
4.5.
In de rapporten van de arbeidsdeskundigen is geconcludeerd dat appellante in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Daarbij is met name gewezen op de noodzaak van extra begeleiding en zijn de voorwaarden voor het functioneren van appellante in werk en in de sociale werkomgeving beschreven. Het standpunt van de arbeidsdeskundigen komt overeen met de verklaringen van de werkbegeleiders, dat appellante een taak die overzichtelijk is zelfstandig kan uitvoeren, het liefst samen met een collega omdat ze het niet prettig vindt om alleen te werken, waarbij zij hulp, ordening en nabijheid van een begeleider nodig heeft. Verder blijkt uit het in hoger beroep overgelegde verslag van de werkbegeleidster bij Philadelphia dat het uitvoeren van een taak vaak heel netjes gebeurt en dat appellante, mits goed voorbereid, onder begeleiding een taak die ze al langer verricht zelfstandig kan oppakken. Ook hebben de arbeidsdeskundigen gemotiveerd uiteengezet dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden. Met goede uitleg en begeleiding is appellante in staat om instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en kan zij, daarbij direct aangestuurd, op tijd op haar werk komen. De stelling dat appellante geregeld weigert om de haar opgedragen taken uit te voeren, vindt geen onderbouwing in de stukken en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Dat appellante in paniek kan raken, bijvoorbeeld als onderweg naar de werkplek iets is gebeurd, zoals de moeder van appellante ter zitting heeft verklaard, betekent niet dat appellante geen basale werknemersvaardigheden heeft.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante [in] 2015 beschikt over arbeidsvermogen. Het Uwv heeft de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en R.E. Bakker en T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) W.M. Swinkels

TM