ECLI:NL:CRVB:2019:1432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
16/8153 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen van appellante in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellante, geboren in 1995, had een aanvraag ingediend op basis van haar medische situatie, waaronder een lichte spastische parese en rugklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen had, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv zich voldoende had gebaseerd op de medische rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv de criteria voor arbeidsvermogen onjuist had toegepast en dat zij niet in staat was om te werken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om te twijfelen aan de inschatting van het Uwv. De Raad oordeelde dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen en dat er geen belemmeringen waren in de procedure. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor toekenning van een Wajong-uitkering.

Uitspraak

16.8153 WAJONG

Datum uitspraak: 25 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 december 2016, 16/2278 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Landman en R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1995, heeft met een op 27 maart 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij de aanvraag is informatie van de huisarts gevoegd waaruit onder meer blijkt dat appellante prematuur is geboren met een lichte spastische parese. De verzekeringsarts heeft na onderzoek vastgesteld dat appellante een licht spastisch looppatroon heeft, rugklachten als gevolg van een lichte vormafwijking van de hoge rug en verder een laag normale intelligentie. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige onderzoek verricht. Bij besluit van 18 augustus 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 30 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 18 augustus 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan liggen ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA dat het Uwv bij de beoordeling van de aanvraag hanteert moeten worden aangemerkt als een interne werkinstructie en vaste gedragslijn die het wettelijke kader niet te buiten gaat en niet onredelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat appellante niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. De rechtbank heeft overwogen dat wat appellante heeft aangevoerd over haar indicatie banenafspraak onbesproken kan blijven, omdat voor de toekenning daarvan andere criteria gelden en aan het desbetreffende besluit ander onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stelling van appellante, dat zij geen vier uur per dag en niet een uur aaneengesloten belastbaar is, niet met objectieve medische gegevens is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de omstandigheid dat appellante tijdens haar stage wellicht feitelijk niet aan de toepasselijke criteria heeft voldaan, op zichzelf niet dat zij medisch gezien niet hieraan kan voldoen. De rechtbank heeft geoordeeld geen reden te hebben om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en daarom geen aanleiding te zien om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het Compendium en het SMBA op onderdelen in strijd zijn met de Wajong en dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt. Daartoe heeft appellante de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald en ingelast en er verder op gewezen dat haar werkcoach ter zitting bij de rechtbank uitgebreid heeft toegelicht dat het niet is gelukt om haar naar de arbeidsmarkt te begeleiden. Appellante heeft met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van
8 oktober 2015, ECLI:CHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec), de Raad gevraagd een deskundige te benoemen, omdat volgens haar het beginsel van equality of arms is geschonden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat de door het Uwv gehanteerde vaste gedragslijn het wettelijk kader niet te buiten gaat of onredelijk is te achten. Wat appellante hierover heeft aangevoerd, slaagt dan ook niet.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante op de dag dat zij achttien jaar is geworden,
[in] 2013, arbeidsvermogen had.
4.3.
Vastgesteld wordt dat de gronden waarop het hoger beroep berust een herhaling zijn van wat appellante in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de uitspraak voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende consistent en zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de verzekeringsarts aan de huisarts om aanvullende informatie heeft gevraagd en deze informatie op inzichtelijke wijze heeft verwerkt in zijn rapport.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij in deze procedure zonder benoeming van een onafhankelijke deskundige geen eerlijk proces krijgt. Hiertoe wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft. De werkcoach van appellante heeft ter zitting van de rechtbank verklaard over zijn ervaringen met appellante bij de door haar verrichte stage. Daarnaast heeft appellante in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien over het standpunt van het Uwv. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk de informatie van de behandelend arts(en) hebben betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft daar terecht eveneens geen aanleiding toe gezien.
4.5.
De voorhanden zijnde informatie geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mogelijkheden tot participatie van appellante onjuist hebben ingeschat. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat appellante geen basale werknemersvaardigheden heeft, niet in staat is om ten minste gedurende een periode van een uur aaneengesloten te kunnen werken, niet voor ten minste vier uur per dag belastbaar is, of niet in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) W.M. Swinkels
SSa