ECLI:NL:CRVB:2019:1424
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als beveiliger werkte, had zich ziek gemeld na een acute virale infectie en een auto-ongeval, en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat de appellant na afloop van de wachttijd geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen hebben onderschat en dat hij blijvende begeleiding nodig heeft. De Raad heeft echter geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen terecht hebben geconcludeerd dat de appellant geschikt is voor de eerder geselecteerde WIA-functies. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder het rapport van neuroloog J.U.R. Niewold, niet overtuigend geacht en heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de standpunten van de verzekeringsartsen.
De uitspraak bevestigt dat de appellant op de data in geding geschikt is voor de functie van soldeerder, en dat er geen recht op ziekengeld meer bestaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de hoger beroepen verworpen en de eerdere uitspraken bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.