ECLI:NL:CRVB:2018:3619
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor de functie van productiemedewerker
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich op 2 februari 2010 ziek meldde als verkoopmedewerkster, had geen recht meer op ziekengeld volgens het Uwv, omdat zij per 24 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een tweede ziekmelding in 2014, in verband met depressieve klachten, heeft het Uwv haar hersteld verklaard en vastgesteld dat zij geen recht meer had op ziekengeld. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische grondslag deugdelijke was.
In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren tegen de medische beoordeling en stelde dat haar beperkingen waren onderschat. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de gronden van appellante in de eerdere uitspraak voldoende had gemotiveerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellante geschikt was voor de functie van productiemedewerker, ondanks haar psychische klachten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante en dat de door het Uwv aangenomen beperkingen adequaat waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.