ECLI:NL:CRVB:2018:3565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/5529 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na WIA-beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die als taxichauffeur werkte, meldde zich op 4 juli 2011 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij per 1 juli 2013 niet meer recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd geschikt geacht voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en machinebediende.

Na een nieuwe ziekmelding op 1 mei 2014, werd appellante opnieuw beoordeeld door een verzekeringsarts, die op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) concludeerde dat appellante per 6 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland bevestigde deze beslissing, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante op de datum in geding geschikt was voor ten minste één van de functies die haar bij de laatste WIA-beoordeling waren voorgehouden. De Raad benadrukte dat de functies die bij de WIA-beoordeling in 2013 voor appellante geschikt waren bevonden, als maatstaf gelden voor de beoordeling van haar geschiktheid voor arbeid in het kader van de ZW. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk, zoals bedoeld in artikel 19 van de ZW.

Uitspraak

16.5529 ZW

Datum uitspraak: 14 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 juli 2016, 15/6048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.P.J. Franssen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door Franssen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als taxichauffeur voor 40,31 uur per week toen zij zich op
4 juli 2011 ziek meldde. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 1 juli 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante werd met haar beperkingen in staat geacht de functies van productiemedewerker, boekhouder/loonadministrateur, wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur en machinebediende te vervullen. Appellante heeft zich op 1 mei 2014 ziek gemeld met lichamelijke klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 16 maart 2015 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante grotendeels belastbaar is conform de zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2013, die is opgesteld in het kader van haar eerdere WIA-beoordeling. Op de items buigen, hurken en knielen heeft de verzekeringsarts aanvullende beperkingen vastgesteld en deze verwerkt in een aangepaste FML van
16 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante met inachtneming van de aangepaste FML nog steeds geschikt is voor de eerder bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies van productiemedewerker en wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur. Appellante is vervolgens door de verzekeringsarts hersteld verklaard. Bij besluit van 9 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 6 april 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juli 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 september 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht en door de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd dat appellante op de datum in geding in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de in de FML van 16 maart 2015 vastgestelde medische belastbaarheid. De rechtbank heeft daarbij de functies die zijn geselecteerd bij de WIA-beoordeling in 2013 als maatgevende arbeid voor appellante aangemerkt. Zoals blijkt uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 september 2015 zijn ook met de aangepaste FML van 16 maart 2015 twee van de destijds geselecteerde functies per 6 april 2015 nog steeds geschikt voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat de functie van taxichauffeur voor haar als maatgevende arbeid heeft te gelden. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat bij de ZW-beoordeling drie verschillende functies geselecteerd hadden moeten worden en niet kon worden volstaan met het selecteren van slechts twee functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Appellante heeft over de periode van 4 juli 2011 tot 1 juli 2013 over de maximale periode ziekengeld ontvangen ter zake van haar ongeschiktheid voor de functie van taxichauffeur. Zij is daarna ongeschikt gebleven voor die arbeid en heeft nadien niet in enig ander werk hervat. Zoals volgt uit overweging 4.1 vormen in zo’n geval de functies die bij de WIA-beoordeling in 2013 voor appellante geschikt zijn bevonden, samen “haar arbeid” in de zin van artikel
19 van de ZW. Het betoog van appellante dat als haar arbeid de functie van taxichauffeur heeft te gelden, slaagt dus niet.
4.3.
Naar aanleiding van de ziekmelding van 1 mei 2014 heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante op 16 maart 2015 op het spreekuur gezien, waar een lichamelijk onderzoek is verricht en de medische informatie van orthopedisch chirurg Swierstra mede in de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts heeft aanleiding gezien de FML van 2 juli 2013 aan te scherpen op de items buigen, knielen en hurken. Deze wijzigingen zijn verwerkt in een nieuwe FML van 16 maart 2015.
4.4.
Met inachtneming van de FML van 16 maart 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de functies productiemedewerker en machinebediende, zoals die bij de eerdere WIA-beoordeling zijn geselecteerd, per 6 april 2015 onveranderd als passend voor appellante zijn te beschouwen. Met betrekking tot de vraag of daarbij de belasting bepalend dient te zijn zoals die op 1 juli 2013 ten tijde van de WIA-beoordeling aan de functies verbonden was, dan wel de (deels gewijzigde) belasting van die functies op
6 april 2015, wijst de Raad op zijn uitspraken van 6 augustus 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AF1507) en 7 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY2396). Uit die uitspraken volgt dat in een geval als het onderhavige, waarin de maatstaf ‘zijn arbeid’ wordt gevormd door de in het verleden in het kader van een WIA-beoordeling geselecteerde functies, niet relevant is of die functies nog bestaan ten tijde van de ongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de ZW. In het verlengde daarvan is evenmin relevant of de belasting, verbonden aan de destijds geselecteerde functies, ten tijde van de ongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de ZW inmiddels op onderdelen is gewijzigd. In het midden kan hierbij blijven of appellante, gelet op haar toegenomen beperkingen, nog geschikt is te achten voor de destijds geselecteerde functie van machinebediende. Gelet op de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven motivering staat genoegzaam vast dat de functie van productiemedewerker, gelet op de daaraan ten tijde van de WIA-beoordeling verbonden belastbaarheid, op 6 april 2015 onveranderd geschikt is te achten voor appellante.
4.5.
Nu appellante op de datum in geding ten minste geschikt is te achten voor één van de functies zoals die haar bij de laatste WIA-beoordeling zijn voorgehouden, heeft het Uwv appellante terecht geschikt geacht voor het eigen werk, als bedoeld in artikel 19 van de ZW.
4.6.
De door appellante gewenste functieduiding aan de hand van drie verschillende functies is op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW eerst voorgeschreven nadat is vastgesteld dat de verzekerde ongeschikt is voor zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 van de ZW. Gelet op overweging 4.3 is van die laatste situatie in het geval van appellante geen sprake. Het Uwv heeft aan de vaststelling dat appellante per 6 april 2015 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de ZW terecht slechts de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk ten grondslag gelegd. Dat hierbij niet is volstaan met een beoordeling door de verzekeringsarts, maar uit zorgvuldigheidsoverwegingen tevens door een arbeidsdeskundige is bezien in hoeverre de eerder geselecteerde functies op basis van de aangescherpte FML van 16 maart 2015 nog geschikt zijn te achten, maakt dit niet anders.
5. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) H. Achtot

KS