ECLI:NL:CRVB:2018:3565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na WIA-beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante, die als taxichauffeur werkte, meldde zich op 4 juli 2011 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij per 1 juli 2013 niet meer recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd geschikt geacht voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en machinebediende.
Na een nieuwe ziekmelding op 1 mei 2014, werd appellante opnieuw beoordeeld door een verzekeringsarts, die op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) concludeerde dat appellante per 6 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland bevestigde deze beslissing, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante op de datum in geding geschikt was voor ten minste één van de functies die haar bij de laatste WIA-beoordeling waren voorgehouden. De Raad benadrukte dat de functies die bij de WIA-beoordeling in 2013 voor appellante geschikt waren bevonden, als maatstaf gelden voor de beoordeling van haar geschiktheid voor arbeid in het kader van de ZW. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk, zoals bedoeld in artikel 19 van de ZW.