ECLI:NL:CRVB:2019:1393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
18/1782 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invaliditeitspensioen voor beroepsmilitair met PTSS

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die als beroepsmilitair heeft gediend en een verzoek heeft ingediend voor toekenning van een militair invaliditeitspensioen (mip) vanwege posttraumatische stressstoornis (PTSS). De appellant was van 28 oktober 1991 tot 28 oktober 1995 werkzaam bij de Koninklijke Landmacht en is van 28 december 1994 tot 15 augustus 1995 uitgezonden naar voormalig Joegoslavië. In juni 2015 heeft hij een verzoek om toekenning van een mip ingediend, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van een medisch rapport dat concludeerde dat de mate van invaliditeit minder dan 10% bedroeg.

De staatssecretaris van Defensie heeft het bezwaar van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit berustte op een zorgvuldig medisch rapport en dat er geen termen waren voor een oorzakelijk dienstverband. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van een verergerend dienstverband.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de PTSS van de appellant een multi-causale etiologie had en dat de traumatische ervaringen niet voldeden aan de criteria voor een T2-PTSS. De Raad oordeelde dat de medische rapporten voldoende basis boden voor de conclusies en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 17 april 2019.

Uitspraak

18.1782 MPW

Datum uitspraak: 17 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 februari 2018, 17/2266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. drs. C.G. Matze, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Matze. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 28 oktober 1991 tot 28 oktober 1995 werkzaam als beroepsmilitair bij de Koninklijke Landmacht. Hij is van 28 december 1994 tot 15 augustus 1995 uitgezonden geweest naar voormalig Joegoslavië (UNPROFOR). Per 28 oktober 1995 is hij eervol ontslagen uit de militaire dienst vanwege het eindigen van de tijd waarvoor de aanstelling is geschied.
1.2.
In juni 2015 heeft appellant een verzoek om toekenning van een militair
invaliditeitspensioen (mip) gedaan. Appellant is onderzocht door een verzekeringsarts
en door een psychiater. De verzekeringsarts heeft op 1 februari 2016 van zijn geneeskundig onderzoek een rapport uitgebracht, met als bijlage onder meer het rapport van de psychiater van 9 december 2015.
1.3.
Bij besluit van 4 februari 2016 is het verzoek van appellant afgewezen. Voor de posttraumatische stressstoornis (PTSS) is verband met de uitoefening van de militaire dienst aanvaard, maar de mate van invaliditeit bedraagt minder dan 10%.
1.4.
Bij besluit van 17 februari 2017 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 februari 2016 ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op het verzekeringsgeneeskundig rapport van 1 februari 2016 en de brieven van de verzekeringsarts van 10 augustus 2016 en 15 februari 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het bestreden besluit berust op een medisch rapport dat op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat dit rapport voldoende basis biedt voor de getrokken conclusie dat er geen termen zijn voor oorzakelijk dienstverband. Voorts is overwogen dat de verzekeringsarts in zijn brieven van 10 augustus 2016 en 15 februari 2017 voldoende heeft onderbouwd waarom er meerdere oorzaken dan alleen de ervaringen in de militaire dienst zijn in de totstandkoming van de psychische problematiek. Het begrip verergerend dienstverband, zoals gehanteerd in het PTSS Protocol, is terug te voeren op artikel 2, derde lid, onder c, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV). Het verzekeringsgeneeskundige rapport, waarbij rekening is gehouden met de informatie uit de behandelende sector, kan in zijn totaliteit de toegekende scores dragen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op 1 juli 2008 is de ministeriële regeling van 27 juni 2008 (Staatscourant 2009, 11661; hierna: Regeling) in werking getreden. Op grond van artikel 1 van de Regeling wordt bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband, ter nadere invulling van de War Pensions Committee-schaal, voor zover hier van belang, gehanteerd het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 2.
4.1.2.
Volgens het PTSS Protocol, onder 2.3.2, moet bij trauma’s van het type T1 worden gedacht aan een ‘enkelvoudige’ schokkende gebeurtenis. Een overval, een hinderlaag, een ernstig schietincident en een kortdurende gijzeling zijn hiervan voorbeelden. Volgens het PTSS Protocol, onder 2.3.3, moet bij trauma’s van het type T2 worden gedacht aan zeer ernstige en/of multiple en/of langdurig schokkende gebeurtenissen, zoals langdurige eenzame opsluiting met doodsbedreiging, dagenlange beschietingen, martelingen, gijzeling met doodsbedreiging (als levend schild dienen), deelgenoot zijn van gevechtshandelingen waarbij aan beide zijden doden vallen of het getuige zijn van moordpartijen waarbij men machteloos is gemaakt.
4.1.3.
Volgens het PTSS Protocol, onder 6.2.1, zijn bij PTSS en andere psychische aandoeningen vaak predisponerende en/of luxerende factoren en/of herstelbelemmerende factoren aanwezig. De Gezondheidsraad stelt dat voor PTSS het multicausale verklaringsmodel geldt (protocol angststoornissen 2007). Als dat zo is en tevens is vastgesteld dat de PTSS in overwegende mate door de dienst is veroorzaakt, dan spreekt men van een verergerend dienstverband. Het gaat te ver om, zo staat verder in het PTSS Protocol onder 6.2.1, conform het protocol van de Gezondheidsraad altijd uit te gaan van een verergerend dienstverband bij PTSS. Militairen kunnen worden geconfronteerd met ingrijpende gebeurtenissen waarbij praktisch iedereen een PTSS oploopt. Dit geldt dan met name voor de T2 traumatische gebeurtenissen. De volgende causaliteitregels worden daarom gehanteerd. Bij T1-PTSS moet worden uitgegaan van een verergerend dienstverband. Alleen gemotiveerd kan hiervan worden afgeweken. Voor de T2-PTSS geldt het omgekeerde: oorzakelijk dienstverband wordt aangenomen, tenzij goede argumenten aanwezig zijn om uit te gaan van verergerend dienstverband.
4.1.4.
In artikel 2, derde lid, van het Besluit AO/IV is bepaald dat voor de toepassing van dit besluit onder invaliditeit met dienstverband wordt verstaan een invaliditeit van ten minste 10% tengevolge van:
a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;
b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of
c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is blootgesteld geweest.
4.2.
De Raad stelt voorop, onder verwijzing naar zijn uitspraak 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3825, dat het verschil in rechtsgevolgen dat het PTSS Protocol verbindt aan het onderscheid tussen het oorzakelijk en het verergerend dienstverband uitsluitend ziet op verergeringen in de toekomst. Dit speelt in een zaak die ziet op een eerste aanvraag, zoals hier aan de orde, geen rol. Voor de toekenning van de door appellant aangevraagde mip is van belang of sprake is van een aan de uitoefening van de militaire dienst gerelateerde PTSS, wat niet in geschil is, en of sprake is van een invaliditeit tenminste 10%.
4.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris terecht is uitgegaan van een verergerend dienstverband. Uit het in opdracht van de staatssecretaris verrichte medisch (psychiatrisch) onderzoek blijkt dat bij de PTSS van appellant sprake is van een multi-causale etiologie (etiologie betekent de redenen voor de ontwikkeling van een ziekte) waarbij biologische, psychologische, vroege ervaringen en traumatische ervaringen een rol spelen. De ervaringen tijdens de uitzending kunnen als een belangrijke factor in de etiologie van de gestelde PTSS worden gezien, aldus de psychiater. De in dit onderzoek gepresenteerde traumatische ervaringen passen niet bij een T2-PTSS, omdat niet kan worden gezegd dat bij de door appellant beschreven ervaringen sprake is geweest van langdurige, ononderbroken, schokkende gebeurtenissen, zoals omschreven onder 2.3.3 van het PTSS Protocol. Evenmin zijn de omstandigheden waarmee appellant te maken heeft gehad zo uitzonderlijk ernstig te achten dat alleen al om die reden van een trauma van het gehalte T2 zou moeten worden gesproken. Het door appellant op 29 december 2015 op schrift gestelde relaas, wat daarvan verder ook zij, maakt dit niet anders, omdat het daarbij ook gaat om een enkelvoudige en kortdurende gebeurtenis. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat hem gelet op het PTSS Protocol hierbij het voordeel van de twijfel moet worden gegund, omdat uit het medisch onderzoek niet is gebleken dat twijfel bestaat over de vraag of sprake is van verergerend dan wel oorzakelijk dienstverband; die vraag kon immers wel worden beantwoord.
4.4.
Appellant heeft betoogd dat de score 2 in subrubriek 3 (slapen) van de beoordelingslijst psychische beperkingen onjuist is, omdat een score 3 op zijn plaats is. Dit betoog slaagt niet. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt niet dat bij appellant op de peildatum sprake was van min of meer permanente slaapmedicatie. Verder blijkt niet dat appellant toen gemiddeld drie dagen of vaker per week last had van later inslapen of korter doorslapen en/of bijna dagelijks nachtmerries, zich uitend in doorslaapstoornissen. De conclusie is dan ook dat met een score 2 de subrubriek 3 (slapen) niet is ondergewaardeerd.
4.5.
Ter zitting bij de Raad heeft appellant tot slot aangevoerd dat de verzekeringsarts in alle subrubrieken van de beoordelingslijst een te lage score heeft gehanteerd, nu zijn klachten en beperkingen te licht zijn ingeschat, mede omdat hij onvoldoende ruimte kreeg om zijn klachten goed te presenteren. Reeds omdat dit standpunt in het geheel niet is onderbouwd, wordt het verworpen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en dat de door de verzekeringsartsen en de psychiater opgemaakte rapporten voldoende basis bieden voor de door hen getrokken, inzichtelijke, conclusies. De staatssecretaris is bij zijn besluitvorming dan ook terecht op die rapporten afgegaan.
4.6.
Uit 4.1.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en B.J. van de Griend en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) S.A. de Graaff
rh