ECLI:NL:CRVB:2019:1336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vermogensinkomensbijtelling en eigen bijdrage in de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn curator D.R.A.D. van der Wyck, had hoger beroep ingesteld tegen de vaststelling van zijn eigen bijdrage voor zorgkosten op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) en het Besluit langdurige zorg (Blz). De eigen bijdrage was vastgesteld op € 2.301,40 per maand, wat appellant als onredelijk beschouwde. Hij voerde aan dat de berekening van de eigen bijdrage, waarbij 8% van de grondslag sparen en beleggen werd meegenomen, in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere, individuele situatie was die een andere beoordeling rechtvaardigde. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin was geoordeeld dat de eigen bijdrage proportioneel was en niet leidde tot een 'individual and excessive burden'. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de eigen bijdrage op grond van de Wlz en het Blz rechtmatig was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.