ECLI:NL:CRVB:2016:19
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de eigen bijdrage AWBZ en de vermogensinkomensbijtelling in relatie tot het gelijkheidsbeginsel en eigendomsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van een appellant die in een AWBZ-instelling verblijft en bezwaar heeft gemaakt tegen de vaststelling van zijn eigen bijdrage voor zorg. De appellant, vertegenwoordigd door zijn curator, betwistte de berekening van de eigen bijdrage, die mede gebaseerd was op een vermogensinkomensbijtelling van 8% van zijn vermogen. Hij stelde dat deze bijtelling hem zou dwingen zijn verhuurde woning te verkopen, wat in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel en zijn recht op ongestoord genot van eigendom. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de vermogensinkomensbijtelling niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de appellant niet anders wordt behandeld dan andere verzekerden in een AWBZ-instelling. De Raad concludeerde dat de eigen bijdrage proportioneel is en niet leidt tot een individuele en buitensporige last voor de appellant. De Raad benadrukte dat de wetgever een ruime beoordelingsmarge heeft bij het reguleren van de eigen bijdrage en dat de eigen bijdrage bijdraagt aan de betaalbaarheid van de AWBZ. De uitspraak bevestigt dat de eigen bijdrage, die is gebaseerd op de financiële situatie van de verzekerde, in overeenstemming is met de wet en het algemeen belang dient.