ECLI:NL:CRVB:2019:129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een Ziektewet-uitkering na ontslag op staande voet en benadelingshandeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Ziektewet-uitkering (ZW) blijvend te weigeren. Appellant, die als vloerenlegger werkte, werd op staande voet ontslagen door zijn werkgeefster wegens vermeende diefstal. Na zijn ziekmelding in mei 2013, heeft appellant in augustus 2013 een aanvraag voor een ZW-uitkering ingediend, die door het Uwv werd afgewezen vanwege onduidelijkheid over zijn recht op uitkering. Appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing, waarbij werd geoordeeld dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd door zijn loonaanspraken prijs te geven en niet alle juridische mogelijkheden te benutten. Appellant stelde dat hij op advies van zijn advocaat handelde en dat hij niet tijdig kon procederen vanwege de strafzaak die tegen hem liep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant bewust heeft gehandeld en dat zijn gedragingen hem in overwegende mate kunnen worden verweten. Het hoger beroep werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.