ECLI:NL:CRVB:2019:1272
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als woonbegeleider werkzaam was, had zich op 16 april 2015 ziek gemeld met vermoeidheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling in het tweede ziektejaar concludeerde een verzekeringsarts dat appellant belastbaar was, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 21 oktober 2016. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, wat appellant noopte tot hoger beroep.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en dat er te weinig beperkingen waren aangenomen. Hij stelde dat de geselecteerde functies niet passend waren en dat er een onafhankelijke deskundige geraadpleegd moest worden. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk hadden gerapporteerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.