ECLI:NL:CRVB:2019:1238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de dwangsom en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van een dwangsom en de proceskostenveroordeling. Appellant, vertegenwoordigd door drs. F. el Idrissi, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het college van burgemeester en wethouders van Den Haag veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 123,75, waarbij een wegingsfactor van 0,25 was gehanteerd. Appellant was van mening dat de rechtbank een hogere dwangsom had moeten toekennen en dat de wegingsfactor 1 had moeten zijn in plaats van 0,25.
De Raad heeft vastgesteld dat het college appellant een dwangsom van € 120,- had toegekend, omdat het college zes dagen te laat had beslist op een aanvraag om bijzondere bijstand. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de rechtbank de wegingsfactor niet correct had toegepast. De Raad heeft overwogen dat sinds 2016 in bepaalde gevallen, waaronder deze, een wegingsfactor van 0,5 moet worden gehanteerd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 256,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 512,-. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 124,- aan appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van wegingsfactoren bij proceskostenveroordelingen en bevestigt dat de Raad in vergelijkbare zaken consistent moet zijn in zijn beslissingen.