Uitspraak
17 3339 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
€ 140,-;
in totaal € 170,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet, waarbij appellante, vertegenwoordigd door [X], het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, maar appellante is in hoger beroep gegaan.
De Raad heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling door [X] op 12 april 2016 is ingediend, maar het college stelde dat deze pas ontvankelijk was op het moment dat de machtiging op 27 april 2016 werd overgelegd. De Raad oordeelt dat de ingebrekestelling op 12 april 2016 voldeed aan de wettelijke eisen en dat het college de ingebrekestelling op die datum heeft ontvangen. Hierdoor had het college tot 27 april 2016 de tijd om op de aanvraag te beslissen zonder een dwangsom te verbeuren.
De Raad concludeert dat het college in gebreke is gebleven en dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Het college wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 140,- en de proceskosten van appellante worden vastgesteld op € 3.006,-. Tevens dient het college het griffierecht van in totaal € 170,- aan appellante te vergoeden.