ECLI:NL:CRVB:2019:1226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand in verband met ontbreken woonlasten voor appellant woonachtig op een boot
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die op een boot zonder vaste ligplaats woonde, ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen had de bijstand van appellant verlaagd, omdat hij geen woonlasten had, zoals huur of hypotheek, maar wel andere kosten zoals onderhoud aan de boot. De rechtbank had het besluit van het college vernietigd, omdat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de bijstand verlaagd werd.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat appellant lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan had als gevolg van zijn woonsituatie. De Raad verwees naar artikel 27 van de PW, dat het college toestaat om de bijstandsnorm te verlagen indien de betrokkene lagere kosten heeft door zijn woonsituatie. De Raad concludeerde dat de verlaging van de bijstand met € 230,- per maand in overeenstemming was met de beleidsregels van de Participatiewet.
De Raad verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van 21 november 2016 ongegrond, en bevestigde de beslissing van het college om de bijstand te verlagen. De uitspraak benadrukt het belang van de woonsituatie in de beoordeling van bijstandsrechten en de toepassing van beleidsregels door het college.