ECLI:NL:CRVB:2019:1219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
18/3416 AOW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking van de Sociale verzekeringsbank niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-tijdige indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om wraking van de behandelend rechters door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Het verzoek om wraking is niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. De verzoeker, vertegenwoordigd door H. van der Most, mr. A. van der Weert en mr. M.M.T. Wickenhagen, heeft verklaard dat hij op 14 maart 2019 op de hoogte is geraakt van de uitspraak van 28 februari 2019, die de aanleiding vormde voor het wrakingsverzoek. Het verzoek is echter pas op 29 maart 2019 ingediend, terwijl de feiten die aanleiding gaven voor het verzoek al op 14 maart 2019 bekend waren. Dit betekent dat het verzoek niet voldoet aan de eisen van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die stelt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beslissing benadrukt dat het feit dat er op 26 maart 2019 informeel contact is gezocht met de Raad over de samenstelling van de kamer, niet afdoet aan de niet-tijdige indiening van het wrakingsverzoek. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de strikte eisen voor het indienen van een wrakingsverzoek onderstreept.

Uitspraak

18/3416 AOW-W e.v.
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op het verzoek om wraking door
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verzoeker)
Datum uitspraak: 29 maart 2019
Zitting hebben: A. Stehouwer, M. Schoneveld en A.I. van der Kris
Griffier: S. Slaats
Namens verzoeker zijn verschenen: H. van der Most, mr. A. van der Weert en mr. M.M.T. Wickenhagen.
Verder zijn verschenen: M.A.H. van Dalen-van Bekkum en T.L. de Vries (behandelend rechters).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Aan het verzoek om wraking van de behandelend rechters is ten grondslag gelegd dat zij deel uitmaakten van de meervoudige kamer van de Raad die de uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:852, heeft gedaan. Uit rechtsoverweging 6.3 van die uitspraak moet volgens verzoeker worden afgeleid dat de behandelend rechters vooringenomen zijn.
3. Namens verzoeker is ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat hij op 14 maart 2019 bekend is geworden met de uitspraak van 28 februari 2019. Het wrakingsverzoek is ter zitting van 29 maart 2019 gedaan. Gelet op de aan het verzoek ten grondslag gelegde grond en de toelichting daarop ter zitting, moet worden vastgesteld dat het verzoek is ingegeven door de uitspraak van 28 februari 2019 en de samenstelling van de behandelend kamer. Dit samenstel van feiten was op 14 maart 2019 volledig aan verzoeker bekend. Gezien het bepaalde in artikel 8:16 van de Awb is het verzoek niet tijdig ingediend. Het gegeven dat namens verzoeker op 26 maart 2019 informeel contact is gezocht met de Raad om over de samenstelling van de kamer die de voorliggende zaken behandelt te spreken, doet daar niet aan af.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 29 maart 2019
De griffier De voorzitter
(getekend) S. Slaats (getekend) A. Stehouwer
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
Bijlage bij uitspraak 18/3416 AOW-W e.v.

18.3416 AOW-W

18/3417 AOW-W
18/3419 AOW-W
18/3421 AOW-W
18/3423 AOW-W
18/3424 AOW-W
18/3425 AOW-W
18/3426 AOW-W
18/3427 AOW-W
18/3428 AOW-W
18/3430 AOW-W
18/3431 AOW-W
18/3433 AOW-W
18/3434 AOW-W
18/3435 AOW-W
18/3436 AOW-W
18/3437 AOW-W
18/3438 AOW-W
18/3439 AOW-W
18/3440 AOW-W
18/3442 AOW-W
18/3443 AOW-W
18/3444 AOW-W
18/3445 AOW-W
18/3446 AOW-W
18/3447 AOW-W
18/3449 AOW-W