ECLI:NL:CRVB:2019:1217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
18/4656 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indeling functie medewerker bij gemeente Stadskanaal in HR21-systeem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het indelingsbesluit van het college, waarbij de functie van betrokkene was ingedeeld in de generieke functie van medewerker beleidsuitvoering II, vernietigd. Betrokkene, die werkzaam was als medewerker bij de gemeente, stelde dat zijn functie niet correct was ingedeeld en dat deze meer verantwoordelijkheden omvatte dan de normfunctie aangaf. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend is en dat het indelingsbesluit op voldoende gronden berust. De Raad concludeert dat de rechtbank niet onderkend heeft dat het college de coördinerende taken van betrokkene in de beoordeling heeft meegenomen. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene slaagt niet, terwijl het hoger beroep van het college wel slaagt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Uitspraak

18.4656 AW, 18/5871 AW, 18/5997 AW

Datum uitspraak: 4 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 juli 2018, 17/1364 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het college heeft mr. M.P. Korevaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 11 oktober 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een zienswijze over het incidenteel beroep ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2019. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Korevaar, drs. A.H. Grooten en A.M. Pepping. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam bij de gemeente Stadskanaal in de functie van medewerker [afdeling] (rompfunctie; functieschaal 9).
1.2.
Het college heeft besloten met ingang van 1 januari 2016 HR21 als nieuw systeem van generieke functiebeschrijving en -waardering in te voeren.
1.3.
Nadat het college het voornemen daartoe bekend had gemaakt en betrokkene daarover zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college bij besluit van 22 september 2016 (indelingsbesluit) het advies van de externe toetsingscommissie HR21 overgenomen en de functie van betrokkene ingedeeld in de generieke functie van medewerker beleidsuitvoering II (normfunctie; functieschaal 9) met als peildatum 1 januari 2016. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de functie van medewerker [afdeling] geen beleidsaspecten bevat. De medewerker belastingen is wel betrokken bij beleidsvorming, maar dit richt zich primair op beheersmatige advisering. Het betreft procesbegeleiding en niet het opstellen van beleidsstukken.
1.4.
Nadat betrokkene bezwaar had gemaakt tegen het indelingsbesluit heeft de Bezwarencommissie personele zaken (bezwarencommissie) het college het volgende geadviseerd: “Medewerker voert structureel coördinerende taken uit. Deze coördinerende taken zijn echter niet belegd in de normfunctie medewerker beleidsuitvoering II. Geadviseerd wordt dit aspect mee te nemen naar de onderhoudsronde en te bezien of deze op andere wijze moeten worden meegenomen in de waardering van de onderhavige functie. De commissie adviseert:
1. de functie van medewerker ongewijzigd in te delen in het HR21-profiel van medewerker beleidsuitvoering II.
2. De coördinerende taken mee te nemen in de onderhoudsronde HR21.”
1.5.
Bij besluit van 9 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het college het advies van de bezwarencommissie overgenomen, het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard en het indelingsbesluit gehandhaafd.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Overwogen is dat de indeling van de functie van betrokkene in de normfunctie met ingang van 1 januari 2016 op goede gronden berust nu deze het meest passend is bij de taken die betrokkene uitvoert. Het college heeft ter motivering van het bestreden besluit verwezen naar het advies van de bezwarencommissie, waaronder het advies om de coördinerende taken mee te nemen naar de onderhoudsronde HR21. Nu het college dit advies niet geheel heeft gevolgd, althans daar geen daadwerkelijke uitvoering aan heeft gegeven, is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd, aldus de rechtbank.
2.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij het (nadere) besluit van 11 oktober 2018 het indelingsbesluit gehandhaafd onder nadere motivering daarvan. De toetsingscommissie heeft opnieuw naar de indeling gekeken en opgemerkt dat zij de coördinerende werkzaamheden ook in 2016 al had meegewogen in haar advies dat zij de normfunctie het meest passend acht. Het college ziet dus geen reden om terug te komen van het indelingsbesluit. Daarin zijn alle taken van betrokkene, inclusief de coördinerende taken, meegenomen.
2.3.
De Raad zal het nadere besluit, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, in de beoordeling betrekken.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene
3.1.
Betrokkene heeft betoogd dat zijn functie moet worden ingedeeld in die van medewerker beleidsuitvoering I (functieschaal 10). De normfunctie doet geen recht aan de hem opgedragen taken en verantwoordelijkheden, zoals deze dagelijks worden uitgevoerd en zijn beschreven in de rompfunctie en waarin zonder enig voorbehoud de advisering over beleid is belegd. Nu de omzetting naar het HR21-systeem inhoudt dat de functie één op één wordt omgezet, kan betrokkene niet volgen dat hij is ingedeeld in de normfunctie waarin alleen nog maar sprake is van advisering over beheersmatige aspecten. In de rompfunctie zijn daarnaast coördinerende werkzaamheden opgenomen, die niet in de normfunctie noch in de functie medewerker beleidsuitvoering I zijn belegd. Bij het ontbreken van een zogenaamde coördinatiemodule (CM) is, gelet op de uit de coördinerende taken - die het hoofdbestanddeel van zijn functie uitmaken - voortvloeiende verantwoordelijkheden, de functie van medewerker beleidsuitvoering I vanwege de daarin neergelegde kwalificatie voor verantwoordelijkheden het meest passend, aldus betrokkene.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2652) is de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd, functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is.
Volgens eveneens vaste rechtspraak strekt een generieke functietypering naar haar aard tot een globale beschrijving van taken waaronder uiteenlopende individuele functies zijn te vatten en heeft zij dus niet het oog op uitputtende beschrijving van concrete individuele werkzaamheden (uitspraak van 18 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1069).
3.3.
De Raad is van oordeel dat het indelingsbesluit op voldoende gronden berust en de terughoudende toetsing doorstaat. Anders dan betrokkene stelt is er bij het overstappen naar een generiek systeem van functiebeschrijvingen en -waarderingen geen sprake van het één-op-één omzetten van de oude functiebeschrijving. Dat een specifieke taak zoals beschreven in de rompfunctie als “adviseert over beleid” niet letterlijk terugkomt in de normfunctiebeschrijving neemt niet weg dat daarin wel is vermeld: “adviseert en rapporteert over optimalisatie en aanpassing van beleid en uitvoeringsregels”. Daarnaast spelen de beleidsmatige aspecten in zijn functie een (relatief) beperkte rol nu het gaat om een overzichtelijk en geordend beleidsveld van gemeentelijke [afdeling] De Raad kan de stelling van betrokkene dat de normfunctie niet passend is, omdat daarin de coördinerende werkzaamheden niet zijn belegd, evenmin volgen, nu in de normfunctie wel als generieke taak terugkomt: “draagt zorg voor de afstemming van taken van betrokkenen bij het beleidsproces”. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene slaagt dus niet.
Het hoger beroep van het college
3.4.
Het hoger beroep van het college richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en evenmin deugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft betoogd dat de coördinerende taken van betrokkene zijn meegewogen in de algemene systematiek om te komen tot een indeling van zijn functie. In beroep heeft het college al aangegeven dat de bezwarencommissie hier heeft bedoeld dat de coördinerende taken niet expliciet in de HR21-beschrijvingen voorkomen. Feitelijk is dit een rol die in het algemeen in het verlengde zal liggen van de niveaubepalende werkzaamheden die in het HR21-profiel zijn opgenomen. Deze rol geldt niet als extra verzwarend bovenop het eigen functieniveau en wordt dus niet apart benoemd. Het college had er ten tijde van belang (nog) niet voor gekozen om de CM toe te passen. Het college heeft de feitelijke aanbeveling van de bezwarencommissie meegenomen naar de onderhoudsronde en in het bestreden besluit is ook aangekondigd dat dit zal gebeuren. Dat ziet echter op besluitvorming op een later moment en is daarom feitelijk niet relevant voor het onderhavige indelingsbesluit.
3.5.
Hierin wordt het college gevolgd. De Raad begrijpt het advies van de bezwarencommissie zo dat zij het indelingsbesluit per peildatum 1 januari 2016 passend acht
(onderdeel 1) en verder aan het college heeft meegegeven om de coördinerende werkzaamheden in de eerstvolgende onderhoudsronde mee te nemen en te bekijken of deze werkzaamheden op andere wijze moeten worden betrokken bij de waardering van de functie (onderdeel 2). Het college heeft door overneming van het advies, inclusief onderdeel 2, niet meer en niet minder beoogd dan dit inderdaad bij de eerstvolgende onderhoudsronde te bekijken. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Anders dan betrokkene heeft aangevoerd volgt uit het advies van de bezwarencommissie niet dat in het indelingsbesluit alsnog de coördinerende taken dienen te worden meegenomen en het daarmee onjuist is. De bezwarencommissie heeft immers geadviseerd dat de indeling in de normfunctie passend is.
Conclusie
3.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt en het hoger beroep van het college wel slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en de Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Daarmee is tevens de grondslag komen te ontvallen aan het nadere besluit, zodat ook dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 maart 2017 ongegrond;
  • vernietigt het besluit van 11 oktober 2018.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en H. Benek en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) A.M. Pasmans
IvR