ECLI:NL:CRVB:2013:1069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
12-402 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van verzuim bij reorganisatiebesluit en beoordeling van functietypering in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen A. te B. (appellante) en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam over de inpassing in een functie na een reorganisatie. Appellante was werkzaam bij de afdeling Vergunningen Bouw en had gesolliciteerd naar een hogere functie, maar werd geplaatst in een functie met een lager salarisniveau. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. De Raad heeft vastgesteld dat het verzuim van het dagelijks bestuur om een formeel reorganisatiebesluit te nemen, met een later besluit is hersteld. De Raad oordeelt dat de inpassing van appellante in de functie van Medewerker Vergunningen C op voldoende gronden berust en dat er geen reden is om deze inpassing als onhoudbaar te beschouwen. De Raad benadrukt dat de inhoud van een dergelijk besluit terughoudend moet worden getoetst en dat de enkele omstandigheid dat een andere functietypering denkbaar is, niet voldoende is om tot vernietiging van het besluit over te gaan. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 24 april 2012 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/402 AW, 12/5037 AW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 december 2011, 10/2306 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam (dagelijks bestuur)
Namens appellante heeft mr. A. Lange hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lange. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L. Stové, drs. H. Bokhoven en J. Frederiks.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is werkzaam bij de afdeling Vergunningen Bouw, Team Constructie van het stadsdeel Centrum. In 2009 is een concept-reorganisatieplan opgesteld ten behoeve van de afdeling Vergunningen Bouw. Na een positief advies van de ondernemingsraad is de uitvoering van het concept-reorganisatieplan ter hand genomen. Appellante heeft gesolliciteerd naar een in het concept-reorganisatieplan beschreven generieke functie, te weten de functie van Medewerker Vergunningen D, met daaraan verbonden salarisschaal 10A. Bij brief van 18 september 2009 is appellante medegedeeld dat zij niet voor die functie in aanmerking komt. Vervolgens is appellante bij besluit van 23 december 2009 geplaatst in de generieke functie van Medewerker Vergunningen C, met daaraan verbonden salarisschaal 10, zijnde de schaal waarin appellante ook tot dan toe al was ingedeeld. Deze functie is, in tegenstelling tot de eerdergenoemde functie van Medewerker Vergunningen D, in het concept-reorganisatieplan aangemerkt als een niet of licht gewijzigde functie. De inpassing van appellante heeft plaatsgevonden op grond van het uitgangspunt “medewerker volgt functie”.
1.2.
Appellante heeft tegen het besluit van 23 december 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 juli 2010 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Hangende de door appellante tegen het bestreden besluit aanhangig gemaakte beroepsprocedure heeft het dagelijks bestuur, bij besluit van 25 oktober 2011, de reorganisatie van de afdeling Vergunningen Bouw, zoals beschreven in het concept-reorganisatieplan, met terugwerkende kracht vastgesteld met ingang van 1 juli 2009. Daarbij is vermeld dat het besluit dient als herstel van het verzuim om de reorganisatie voorafgaand aan de uitvoering daarvan officieel af te kondigen. Appellante heeft ook tegen het besluit van 25 oktober 2011 bezwaar gemaakt.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Op 24 april 2012 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 25 oktober 2011 ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Inpassing
3.1.
Appellante heeft in de eerste plaats een aantal formele gronden tegen het bestreden besluit aangedragen. De Raad stelt met de rechtbank vast dat het verzuim van het dagelijks bestuur om een formeel reorganisatiebesluit te nemen met het besluit van 25 oktober 2011 is hersteld, zodat in het midden kan blijven welke eventuele invloed dat verzuim op het bestreden besluit zou hebben gehad als het was blijven bestaan. De Raad deelt niet het standpunt van appellante dat de rechtbank bij het beoordelen van bedoeld besluit onvoldoende zwaar aan het aanvankelijke verzuim heeft getild. Het verzuim is met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt. Niet valt in te zien dat het niettemin thans nog van betekenis zou zijn. In dit verband wordt verder verwezen naar het overwogene onder 3.2 en verder.
3.2.1.
Wat betreft de door appellante aangedragen inhoudelijke gronden is het volgende van belang. Het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit van 23 december 2009 strekt tot inpassing in een stelsel van generieke functietyperingen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de inhoud van een dergelijk besluit terughoudend moet worden getoetst (CRvB 17 maart 2011, LJN BP9661). Deze inhoudelijke toetsing dient zich te beperken tot de vraag of de bewuste inpassing op voldoende gronden berust, hetgeen betekent dat pas tot vernietiging van het bestreden besluit kan worden overgegaan als de inpassing als onhoudbaar is te beschouwen. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat inpassing in een andere, hoger gewaardeerde, functietypering op zichzelf denkbaar en verdedigbaar is.
3.2.2.
Appellante meent dat haar inpassing ten onrechte conform haar oude salarisniveau heeft plaatsgevonden. Zij acht dat niveau arbitrair en heeft in dat verband benadrukt dat haar werkzaamheden bij het stadsdeel voorafgaand aan de inpassing nooit ordentelijk zijn beschreven en gewaardeerd. Het dagelijks bestuur heeft bevestigd dat, afgezien van een niet meer gebruikte, uit 1991 daterende beschrijving van haar rechtsvoorganger, geen eerdere beschrijving en waardering van de werkzaamheden van appellante voorhanden zijn. Appellante kan worden nagegeven dat het beter was geweest als de inpassing op zo’n eerdere functiebeschrijving en –waardering gebaseerd was geweest. Dat klemt te meer nu appellante begin 2009 nog vergeefs om functieonderhoud heeft verzocht.
3.2.3.
Niettemin bestaat er geen grond voor de conclusie dat de inpassing als onhoudbaar in de onder 3.2.1 bedoelde zin is te beschouwen. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht. Onder de gedingstukken bevinden zich ten behoeve van de vervulling van vacatures opgestelde opsommingen van taken, die volgens beide partijen het werk van appellante ten tijde van de inpassing correct weergeven. Aan het gegeven dat appellante blijkens die opsommingen niet alleen ten behoeve van de vergunningverlening, maar ook ten behoeve van de handhaving werkzaam was, kan niet die betekenis worden gehecht die appellante daaraan gehecht wil zien. Dat enkele gegeven maakt immers niet dat haar werkzaamheden van een ander kaliber of niveau waren dan dat van de toebedeelde functietypering. De omstandigheid dat appellante niet was belast met de in die typering opgenomen taak van het maken van
concept-beschikkingen, maakt evenmin dat de inpassing geen stand kan houden. In dat verband is van belang dat een generieke functietypering naar haar aard strekt tot een globale beschrijving van taken waaronder uiteenlopende individuele functies zijn te vatten, en dus niet het oog heeft op uitputtende beschrijving van concrete individuele werkzaamheden. Dat er bij een volgende reorganisatie, in 2012, voor is gekozen de functie van appellante te rangschikken in een andere functiefamilie dan de functiefamilie Vergunningverlening, bevestigt weliswaar dat in dit geval ook een andere inpassing denkbaar was geweest, maar zoals bleek onder 3.2.1 is dat, nog los van het feit dat de in 2012 toegepaste inpassing geen hogere waardering met zich heeft gebracht, niet toereikend om de in geding zijnde inpassing als onhoudbaar te beschouwen.
3.2.4.
Anders dan de functie van Medewerker Vergunningen C, is de generieke functie van Medewerker Vergunningen D als een sterk gewijzigde functie aangemerkt, waarnaar in beginsel gesolliciteerd moest worden. Appellante heeft niet weersproken dat zij, ook al meent zij gelet op haar leeftijd, opleiding en ervaring, over een zekere mate van senioriteit te beschikken, nimmer belast is geweest met de vooral op het coachende vlak liggende taken die die functie van de C-functie onderscheiden. Appellante heeft in dit verband wel gesteld belast te zijn geweest met de behandeling van meer complexe zaken, maar nog los van het feit dat het dagelijks bestuur dit heeft gerelativeerd, vormde de behandeling van zodanige zaken, al behoorde deze (ook) tot de taken van de Medewerker Vergunningen D, geen eigenstandig criterium ter onderscheiding van die functie van de C-functie. Het onderscheid tussen beide functies was, als gezegd, veeleer gelegen in de coachende taken en de voortrekkersrol in de D-functie, aspecten die in de functie van appellante niet aan de orde waren. De inpassing van appellante in de functie van Medewerker Vergunningen C, houdt, kortom, in rechte stand.
Reorganisatiebesluit
3.3.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank het besluit van 25 oktober 2011 ten onrechte niet op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft meegenomen in haar beoordeling. Daarin kan appellante niet worden gevolgd. Het besluit van 25 oktober 2011 strekt niet tot intrekking of wijziging van het bestreden besluit. Het brengt evenmin anderszins verandering in de gevolgen van dat besluit. De genoemde bepalingen zijn dus noch naar de letter, noch naar hun strekking van toepassing. De rechtbank is terecht tot eenzelfde conclusie gekomen.
3.3.1.
Appellante heeft de Raad verzocht het besluit van 25 oktober 2011, zoals inmiddels na bezwaar gehandhaafd op 24 april 2012, in zijn beoordeling te betrekken. Om redenen van proceseconomie en finale geschilbeslechting zal de Raad aan dit verzoek voldoen. Vastgesteld moet worden dat de gronden die appellante met betrekking tot het reorganisatiebesluit heeft aangedragen, in feite zien op het specifiek ten aanzien van haarzelf genomen inpassingsbesluit. Nu die gronden dus niet raken aan het reorganisatiebesluit als zodanig, is er geen reden om dat besluit voor onjuist te houden. Ook het besluit van 24 april 2012 houdt dus in rechte stand.
3.4.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Het beroep tegen het besluit van 24 april 2012 moet ongegrond worden verklaard.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 24 april 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.J. van de Griend en H.D. Stout als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Rikhof

HD