ECLI:NL:CRVB:2019:1156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- P.W. van Straalen
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake definitieve vaststelling bijstand op grond van BBZ 2004 en terugvordering geldleningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving tot en met mei 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en had daarnaast een onderneming. Hij ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) in de vorm van renteloze geldleningen. Het college heeft deze leningen omgezet in bijstand om niet, maar heeft de resterende leningen teruggevorderd. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vaststellingsbesluiten, maar heeft later om herziening gevraagd, wat door het college deels is gegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen de terugvordering van de geldleningen over 2008 en 2009, waarbij hij aanvoert dat hij in 2008 geen winst heeft gemaakt en dat het college ten onrechte alle inkomsten over het gehele jaar heeft betrokken bij de vaststelling. De Raad overweegt dat het college op basis van de wet verplicht is om de bijstand terug te vorderen indien het netto inkomen boven de jaarnorm uitkomt. Appellant's argument dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, wordt door de Raad verworpen, omdat de aangevoerde omstandigheden niet betrekking hebben op de onaanvaardbaarheid van de terugvordering zelf, maar op de oorzaak ervan.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.