ECLI:NL:CRVB:2019:1145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
16/8022 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WGA-uitkering te beëindigen. Appellante, die zich op 10 maart 2009 ziek meldde vanwege psychische en lichamelijke klachten, ontving vanaf 28 maart 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering. Deze werd op 28 december 2011 omgezet in een WGA-vervolguitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een expertise door psychiater P.J.H. Notten werd ingeschakeld, concludeerde het Uwv dat appellante vanaf 27 mei 2015 geen recht meer had op de uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Gelderland verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zij verdergaand beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen reden was om aan de onafhankelijkheid van Notten te twijfelen en dat de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding overtuigend was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat appellante, uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 maart 2015, in medisch opzicht geschikt was voor de geselecteerde functies.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 april 2019.

Uitspraak

16.8022 WIA

Datum uitspraak: 3 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 december 2016, 16/1475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. Namens appellante is mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als cassière voor 30,16 uur per week. Zij heeft zich op 10 maart 2009 ziek gemeld wegens psychische en lichamelijk klachten. Vanaf 28 maart 2011 heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering is per 28 december 2011 omgezet in een WGA-vervolguitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts van het Uwv psychiater P.J.H. Notten verzocht een expertise te verrichten. Mede op basis van de bevindingen en conclusies van Notten, als vervat in diens expertiserapport van 11 november 2014, heeft de verzekeringsarts op 10 maart 2015 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 26 maart 2015 vastgesteld dat appellante vanaf 27 mei 2015 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 35% is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 29 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 27 januari 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 29 januari 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze is verricht. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat Notten, omdat de verzekeringsarts in zijn verzoek om expertise aan Notten ook de aanleiding voor de herbeoordeling en zijn onderzoeksbevindingen heeft opgenomen, niet tot een onafhankelijk medisch oordeel heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank waren de door de verzekeringsarts aan Notten gestelde vragen niet suggestief en biedt het rapport van Notten geen aanknopingspunten voor vooringenomenheid. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank in zijn nadere rapport van 21 juli 2016 voldoende gemotiveerd dat de door appellante in beroep overgelegde informatie uit de behandelend sector geen aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen of de FML aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit rapport beschreven dat uit het overgelegde behandelplan van GGZ Centraal geen ernstige psychiatrische aandoening naar voren komt. Nu geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen te twijfelen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Uitgaande van de FML van 10 maart 2015 is de rechtbank van oordeel dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest en dat zij verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom zijn de geselecteerde functies niet passend. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat sprake is geweest van vooringenomenheid bij de verzekeringsarts en dat door diens vraagstelling de onafhankelijkheid van Notten is beïnvloed. Volgens appellante wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat haar gedragingen als simulatie opgevat zouden moeten worden en dat daardoor haar belastbaarheid onjuist is ingeschat. Appellante heeft opgemerkt dat er in het dossier voldoende onderzoeksgegevens aanwezig zijn van andere medici en van verzekeringsartsen van het Uwv over haar psychische klachten op grond waarvan deze tot de conclusie zijn gekomen dat sprake is van arbeidsongeschiktheid. Ondanks deze gegevens is het Uwv uitgegaan van de gegevens van de expertise door Notten. Appellante verzoekt de Raad daarom een deskundige te benoemen ter beoordeling van haar medische beperkingen. Appellante heeft in hoger beroep stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij vanaf 18 mei 2016 een intensieve deeltijdbehandeling heeft gevolgd en dat aan haar vanaf die datum weer een WIA-uitkering is toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. Daartoe wordt in de eerste plaats overwogen dat het Uwv de medische grondslag van het bestreden besluit niet alleen heeft gebaseerd op de door Notten uitgebrachte expertise maar ook op het eigen onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante is op het spreekuur van 24 juni 2014 door de verzekeringsarts onderzocht en op het spreekuur van 2 december 2014 gezien. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op 27 oktober 2015 tijdens de hoorzitting gezien. De situatie in de uitspraak van de Raad van 25 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4455), waarnaar appellante heeft verwezen, is niet vergelijkbaar met die van appellante. In de uitspraak van 25 november 2015 is beoordeeld of het Uwv terecht had aangenomen dat ten onrechte uitkering was verstrekt in verband met schending van de in artikel 27 van de Wet WIA neergelegde informatieplicht. Die situatie doet zich hier niet voor. Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat er geen reden bestaat tot het aannemen van vooringenomenheid bij Notten. Hoewel het niet noodzakelijk was om voorafgaand aan de medische expertise inzicht te geven in de aanleiding voor het onderzoek, zijn er geen aanknopingspunten dat dit heeft geleid tot vooringenomenheid bij Notten. Blijkens het expertiserapport van 11 november 2014 heeft Notten een deugdelijk psychiatrisch onderzoek verricht. Er is uitgebreid met appellante gesproken, op grond waarvan in het rapport een duidelijk en gedetailleerd beeld wordt geschetst van de psychische gesteldheid van appellante. De door Notten in het expertiserapport getrokken conclusies komen logisch voort uit zijn bevindingen tijdens het onderzoek.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv. De stelling van appellante dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren, slaagt niet. De verzekeringsarts heeft in de FML van 10 maart 2015 vastgelegd dat een voorspelbare werksituatie noodzakelijk is, waarbij geen sprake is van deadlines of een hoog handelingstempo. Verder is vastgelegd dat appellante een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend telefonisch of schriftelijk kan hanteren. Voor samenwerken is een beperking opgenomen, in die zin dat appellante wel kan samenwerken met anderen, maar met een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak. Verder is appellante aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten vereist is en op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat in passend licht fysiek/energetisch en niet te stressvol werk een urenbeperking niet meer aangewezen is. Dat zij meer beperkt moet worden geacht dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen, vindt geen bevestiging in de door appellante in beroep overgelegde medische stukken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
4.4.
In hoger beroep heeft appellante geen medische stukken in het geding gebracht die aanleiding geven te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank. De door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie ziet op een periode ruim na de datum hier in geding waarin voor appellante opnieuw recht is ontstaan op een WIA-uitkering. Voor het raadplegen van een deskundige bestaat geen aanleiding.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgelegd in de FML van 10 maart 2015, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties, wordt eveneens onderschreven.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W.M. Swinkels

VC