In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WIA-uitkering van appellante door het Uwv, die stelt dat appellante haar gezondheidssituatie onjuist heeft gepresenteerd. Appellante, die sinds 2004 als administratief medewerkster werkte, meldde zich in 2005 ziek met rugklachten en later psychische klachten. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in 2007 werd zij volledig arbeidsongeschikt verklaard. Echter, in 2011 concludeerde een andere verzekeringsarts dat appellante niet (fors) arbeidsongeschikt was en dat haar belastbaarheid in 2007 niet correct was ingeschat. Het Uwv trok de uitkering per 6 november 2007 in en vorderde onterecht betaalde uitkeringen terug. Appellante maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het Uwv handhaafde de besluiten en legde een boete op wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar de medische situatie van appellante en vernietigde de besluiten. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak, oordeelde dat het Uwv niet voldoende bewijs had geleverd voor de simulatie en herstelde het recht op uitkering. De boete werd ook vernietigd, en het Uwv werd veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten aan appellante.