Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018.
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2018, met zaaknummer 16/2210 WIA-T, wordt de rechtsgang besproken van appellant die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als kraanmachinist werkte, had zich op 20 november 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Op 28 augustus 2014 vroeg hij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en wees zijn aanvraag af. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat appellant in staat was om bepaalde functies te vervullen, maar gaf het Uwv de kans om een gebrek in de motivering te herstellen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, vooral met betrekking tot de grepen en fijne motoriek. Hij overhandigde een advies van medisch adviseur V. Adhin, die stelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende beperkingen had aangenomen. De verzekeringsarts herhaalde echter dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts geen adequate reactie had gegeven op het rapport van Adhin en dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd was. De Raad droeg het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.