ECLI:NL:CRVB:2018:941
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WIA na ziekteverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 27 oktober 2011 ziek meldde met rug- en nekklachten. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij per 10 maart 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om meer beperkingen aan te nemen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de klachten van appellante correct hadden beoordeeld en dat de geselecteerde functies voor haar geschikt waren. De Raad oordeelde dat er geen schending van 'equality of arms' was en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.