Op 29 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 8 juni 2015, waarin de Raad de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bevestigd. Verzoeker heeft verzocht om herziening op basis van feiten en omstandigheden die volgens hem niet bekend waren ten tijde van de eerdere uitspraak. Het verzoek is gedaan op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat herziening mogelijk is indien feiten en omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en tot een andere uitspraak zouden hebben geleid als ze eerder bekend waren geweest.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift en aanvullende brieven gesteld dat er ten onrechte geen hardheidsclausule is toegepast bij de bepaling van de hoogte van zijn Wajong-uitkering. Het Uwv heeft hierop gereageerd en aangegeven dat de argumenten van verzoeker niet voldoen aan de voorwaarden voor herziening zoals neergelegd in de Awb. De Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds bekend waren bij verzoeker ten tijde van de eerdere uitspraak en dat er geen nieuwe feiten zijn die tot herziening kunnen leiden.
De Raad heeft benadrukt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak, maar om een uitspraak te herstellen die is gebaseerd op een onjuist feitelijk uitgangspunt. Aangezien verzoeker niet heeft voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb, heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.