ECLI:NL:CRVB:2018:899
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van de mate van invaliditeit van een militair met PTSS
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de mate van invaliditeit van een militair met posttraumatische stressstoornis (PTSS) werd vastgesteld. De betrokken militair, die in 1994 was uitgezonden naar het voormalig Joegoslavië, had eerder een invaliditeitspensioen van 80% ontvangen. Na verschillende herbeoordelingen, waaronder een in 2012, werd de mate van invaliditeit vastgesteld op 15%, wat leidde tot bezwaar van de militair. De rechtbank oordeelde dat de mate van invaliditeit moest worden herzien naar 35,4%, maar de staatssecretaris van Defensie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank een te hoog invaliditeitspercentage had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de mate van invaliditeit op basis van het PTSS Protocol terecht was vastgesteld op 18,33%, wat een aanzienlijke verlaging betekende ten opzichte van het eerder vastgestelde percentage. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de militair ongegrond.