ECLI:NL:CRVB:2018:899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
17-5389 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de mate van invaliditeit van een militair met PTSS

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de mate van invaliditeit van een militair met posttraumatische stressstoornis (PTSS) werd vastgesteld. De betrokken militair, die in 1994 was uitgezonden naar het voormalig Joegoslavië, had eerder een invaliditeitspensioen van 80% ontvangen. Na verschillende herbeoordelingen, waaronder een in 2012, werd de mate van invaliditeit vastgesteld op 15%, wat leidde tot bezwaar van de militair. De rechtbank oordeelde dat de mate van invaliditeit moest worden herzien naar 35,4%, maar de staatssecretaris van Defensie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank een te hoog invaliditeitspercentage had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de mate van invaliditeit op basis van het PTSS Protocol terecht was vastgesteld op 18,33%, wat een aanzienlijke verlaging betekende ten opzichte van het eerder vastgestelde percentage. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de militair ongegrond.

Uitspraak

17.5389 MPW, 17/5634 MPW

Datum uitspraak: 22 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 juli 2017, 15/3547 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
De staatssecretaris en namens betrokkene mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, advocaat, hebben hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2018. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meijden.
De zaak is op de zitting gevoegd behandeld met de zaken 17/5388 MPW en 17/5633 MPW. In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is in 1994 als militair uitgezonden geweest naar het voormalig Joegoslavië. De staatssecretaris heeft op grond van een op 28 juni 2007 uitgebracht rapport van een medisch onderzoek aanvaard dat betrokkene lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die verband houdt met de militaire dienst. Aan betrokkene is met ingang van
12 december 2005 een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate
van invaliditeit van 80%.
1.2.
Bij een herbeoordeling in 2010 is het invaliditeitspercentage van 80 gehandhaafd
voor de PTSS waarvoor dienstverband is aanvaard. Er is geen sprake van een eindtoestand.
1.3.
Op 12 april 2012 heeft wederom een herbeoordeling plaatsgevonden, waarvan op
19 november 2012 rapport is uitgebracht. Daarin is geconcludeerd dat betrokkene naast
een PTSS lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, waarvoor een verergerend dienstverband aannemelijk is. De mate van invaliditeit, berekend aan de hand van het PTSS Protocol, bedraagt 18,33%, afgerond 15%. Er is sprake van een eindtoestand. Op grond van dit rapport heeft de staatssecretaris bij besluit van 27 november 2012 de mate van invaliditeit met ingang van 1 december 2012 vastgesteld op 15%. De verlaging is in verband met een gewenningsperiode daadwerkelijk ingegaan op 1 juli 2013.
1.4.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 november 2012 en een rapport overgelegd van psychiater J.M.V. Mulder (Mulder) van 29 augustus 2014. Deze heeft geconcludeerd tot een mate van invaliditeit van 35,4%, berekend aan de hand van het PTSS Protocol. Verzekeringsarts A.M. Koop (Koop) heeft hierop gereageerd.
1.5.
Bij besluit van 8 april 2015 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 27 november 2012 gegrond verklaard voor zover het betreft de afronding van het invaliditeitspercentage en de mate van invaliditeit vastgesteld op 18,33% (systeemtechnisch afgerond naar 19%). Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard.
De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op de bevindingen van Koop.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 27 november 2012 herroepen en de mate van invaliditeit per 1 december 2012 vastgesteld op 35,4%. De rechtbank heeft betrokkene niet gevolgd in zijn betoog dat uit het overgangsrecht, neergelegd in artikel 2 van de op 1 juli 2008 in werking getreden ministeriële regeling van 27 juni 2008, Stcrt. 2009, 11661 (Regeling), volgt dat het invaliditeitspercentage van 80 moet worden gehandhaafd. De rechtbank heeft verder overwogen dat een aanzienlijke verlaging van het invaliditeitspercentage als gevolg van de toepassing van het PTSS Protocol op zichzelf geen reden vormt om een uitzonderingssituatie aanwezig te achten. In dit geval gaat het om een aanzienlijke verlaging van meer dan 60%. De staatssecretaris heeft hierin aanleiding gezien om betrokkene een gewenningsperiode tot 1 juli 2013 te geven. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval in de rede om, enigszins arbitrair, uit te gaan van het door Mulder genoemde percentage van 35,4. Het bestreden en primaire besluit bevatten dan ook een onjuist percentage.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
De staatssecretaris en betrokkene kunnen zich niet verenigen met de door de rechtbank vastgestelde mate van invaliditeit van 35,4%.
3.2.
Betrokkene heeft met een beroep op het in artikel 2 van de Regeling neergelegde overgangsrecht en de uitspraak van de Raad van 12 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:747, betoogd dat het invaliditeitspercentage van 80 moet worden gehandhaafd.
3.2.1.
Op grond van artikel 1 van de Regeling worden, voor zover hier van belang, bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband ter nadere invulling van de
WPC-schaal de volgende protocollen gehanteerd:
a. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen (WIA/IP Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 1;
b. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 2.
3.2.2.
Het overgangsrecht dat is neergelegd in artikel 2 van de Regeling komt, voor zover hier van belang, op het volgende neer. Als toepassing van het PTSS Protocol bij een herkeuring na 1 juli 2008 leidt tot een lager invaliditeitspercentage, blijft het oorspronkelijk vastgestelde percentage van kracht, tenzij het een herkeuring betreft van een voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage. In het vierde lid is bepaald dat de laatstbedoelde uitzondering niet
van toepassing is als een eerste keuring en een of meerdere herkeuringen voor 1 juli 2008 hebben plaatsgevonden en na die datum nog sprake is van een voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage en het invaliditeitspercentage binnen een relatieve bandbreedte
van 20 stabiel is. In die situatie wordt op het moment van herkeuring na 1 juli 2008 het voorlopig vastgestelde invaliditeitspercentage omgezet in een definitief percentage.
3.2.3.
Het beroep op het overgangsrecht slaagt niet. Betrokkene is beoordeeld in 2007 en voor het eerst herbeoordeeld in 2010. Er is dus niet voldaan aan de in artikel 2, vierde lid, gestelde voorwaarde dat een of meerdere herkeuringen vóór 1 juli 2008 hebben plaatsgevonden. Uit het overgangsrecht volgt dat in dat geval bij een herkeuring van een voorlopig vastgesteld invaliditeitspercentage, zoals voor betrokkene verricht in 2012, dat percentage op grond van het PTSS Protocol mag worden vastgesteld. Het overgangsrecht van de Regeling stond dus niet aan de verlaging van het voorlopig vastgestelde percentage van 80 in de weg. Anders dan betrokkene heeft bepleit, bestaat geen aanleiding om in dit geval hierop een uitzondering aan te nemen. Uit de beoordeling in 2007 kan niet worden afgeleid dat betrokkene op de peildatum 1 juli 2008 in een dusdanig stabiele situatie verkeerde dat het voorlopig vastgestelde invaliditeitspercentage van 80 had moeten worden omgezet in een definitief percentage.
3.3.
De staatssecretaris heeft betoogd dat de rechtbank een te hoog invaliditeitspercentage heeft vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt. Uit de Regeling volgt dat het invaliditeitspercentage voor betrokkene moet worden vastgesteld aan de hand van het PTSS Protocol. Dat toepassing van het PTSS Protocol kan leiden tot een verlaging van het percentage met enkele tientallen procenten vloeit uit dit geactualiseerde stelsel voort. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1788), is er geen hogere wet- of regelgeving die zich daartegen verzet. Het invaliditeitspercentage is voor betrokkene aan de hand van het PTSS Protocol vastgesteld op 18,33, wat een verlaging is van bijna 60% ten opzichte van het eerder vastgestelde percentage. De rechtbank kan niet worden gevolgd in haar oordeel dat deze aanzienlijke verlaging op zichzelf voldoende is om een uitzonderingssituatie aanwezig te achten en uit te gaan van het door Mulder vastgestelde percentage. Het in het bestreden besluit vastgestelde invaliditeitspercentage van 18,33 is op deugdelijke en inzichtelijke wijze gemotiveerd in het medisch rapport van 19 november 2012. Het rapport van Mulder biedt geen grond om dit percentage in twijfel te trekken. Koop heeft er terecht op gewezen dat Mulder de richtlijnen die horen bij het PTSS Protocol voor de subrubrieken mobiliteit, slapen en seksualiteit niet in acht heeft genomen, waardoor hij aan deze subrubrieken een te hoge score heeft toegekend. Verder is Mulder uitgegaan van de beperkingen van betrokkene op de datum van zijn onderzoek in augustus 2014 en niet van die op de peildatum.
3.4.
Uit 3.2.3 en 3.3 volgt dat het hoger beroep van de staatssecretaris slaagt en het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
3.5.
De staatssecretaris en betrokkene hebben zich in hoger beroep ook gericht tegen de proceskostenveroordeling die de rechtbank heeft uitgesproken. Nu de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, behoeven deze beroepsgronden geen bespreking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M. Pasmans

LO