ECLI:NL:CRVB:2018:856
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en procesbelang bij medische herbeoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een B.V., tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de WIA-uitkering van een werknemer die op 11 september 2006 uitviel uit zijn werk. De werknemer had recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na beëindiging van het dienstverband in 2010 werd hij in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen een wijziging in de hoogte van de WGA-vervolguitkering, omdat het Uwv in december 2008 geen medische herbeoordeling heeft uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante is het hier niet mee eens en stelt dat de schending van het beginsel van hoor en wederhoor niet had mogen worden gepasseerd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellante geen procesbelang heeft, omdat zij niet heeft betoogd de beëindiging van de WGA-vervolguitkering ongedaan te maken. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van appellante niet-ontvankelijk.