ECLI:NL:CRVB:2018:80
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor na niet-naleving van verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor, omdat appellant niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden. Appellant, geboren in 2000, had een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en ontving een pgb voor de periode van 17 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Het Zorgkantoor heeft het pgb vastgesteld op € 13.323,44, maar appellant moest een bedrag van € 13.854,39 terugbetalen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 september 2016 geoordeeld dat appellant niet aan de verplichtingen heeft voldaan, wat het Zorgkantoor de bevoegdheid gaf om het pgb lager vast te stellen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Zorgkantoor ten onrechte een betaling van € 2.315,- aan een derde partij, [naam 2], niet heeft geaccepteerd als betaling voor verleende AWBZ-zorg door [naam 1]. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet heeft aangetoond dat de betaling aan [naam 2] daadwerkelijk ten goede is gekomen aan [naam 1].
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat het Zorgkantoor in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.